Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 9 juli 2013
KPN B.V. (voorheen genaamd KPN TELECOM B.V),
PROFESSIONAL BUSINESS SERVICES GROUP B.V.,gevestigd te Amsterdam,
PROFESSIONAL BUSINESS SERVICES GROUP B.V.,gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: KPN N.V.,
hierna te noemen: KPN,
hierna gezamenlijk te noemen: KPN c.s.,
advocaat: mr. H.E. Eelkman Rooda te Rotterdam.
Verder verloop van het geding
Op 6 december 2012 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Ter comparitie is door PBSG een akte met producties genomen.
Vervolgens heeft PBSG opnieuw een akte met producties genomen, waarop door KPN c.s. bij antwoordakte, met producties, is gereageerd.
Verdere beoordeling van de beroepen
Ten aanzien van de omvang van de schade heeft het hof in rov. 46 overwogen behoefte te hebben aan een deskundigenbericht.
PBSG stelt voorts dat “de groep” – het hof begrijpt: via InfoProfs – op het relevante moment over een liquide tegoed van ƒ 800.000,- kon beschikken en dat voor het overige gebruik had kunnen worden gemaakt van een kredietmaximum van ƒ 600.000,-, verbonden aan de door InfoProfs bij de Rabobank aangehouden rekening-courant.
PBSG heeft een verklaring overgelegd van haar accountant [de accountant], waarin deze stelt:
Wel had, aldus PBSG, InfoProfs in die tijd een personeelsvertegenwoordiging waaraan dezelfde rechten waren toegekend als aan een ondernemingsraad. Voor het verstrekken van een lening door InfoProfs aan TTT, had op grond van art. 25 lid 1 sub j. van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) een adviestraject moeten worden gevolgd. Dit had echter volgens PBSG tijdig kunnen worden afgerond.
Daarnaast had volgens PBSG het managementteam van InfoProfs moeten worden geraadpleegd. PBSG stelt dat de leden van dat team “uiteraard” uiteindelijk de wens van de heen [X] en [Y] zouden hebben gevolgd.
PBSG heeft van een en ander nader bewijs aangeboden.
i) dat de verklaring van [de accountant] ziet op betaling door PBSG, terwijl PBSG stelt dat het geld van InfoProfs had moeten komen;
ii) dat uit het overgelegde bankafschrift van de bedrijfsrekening van 2 januari 2001 van InfoProfs niet valt op te maken hoe hoog het saldo was op 6 september 2000; dat bovendien de liquiditeitspositie niet alleen wordt bepaald door een positief banksaldo, maar ook door de crediteurenpositie;
iii) dat uit een bankafschrift van de rekening-courant van 2 januari 2001 niet zonder meer kan worden afgeleid dat InfoProfs op 6 september 2000 daadwerkelijk beschikte over een ongebruikt krediet;
iv) dat (bovendien) twijfelachtig is of de bank bereid zou zijn geweest om aan PBSG een lening te verstrekken om het stevig verlieslijdende TTT te helpen (het hof begrijpt: akkoord zou zijn gegaan met aanwending van het rekening-courantkrediet van InfoProfs ten behoeve van TTT), in welk verband KPN c.s. benadrukken dat TTT al een schuld aan de groepsmaatschappijen had van ƒ 1.453.611,-, alsook een negatief eigen vermogen van ruim ƒ 845.000,- en een negatief bedrijfsresultaat van ruim ƒ 820.000,- over 1999;
v) dat het feit dat op 20 juli 2001 besloten is een dividend uit te keren van ƒ 1.000.000,- niets zegt over de vermogenspositie van PBSG en haar groepsmaatschappijen op 6 september 2000;
vi) dat twijfelachtig is of de personeelsvereniging van InfoProfs binnen een termijn van tien dagen positief zou hebben geadviseerd over een door InfoProfs aan TTT te verstrekken lening, gelet op de precaire financiële situatie van TTT, het risico dat TTT de lening niet zou kunnen terugbetalen, het effect op de liquiditeit en solvabiliteit van InfoProfs en de daarmee samenhangende risico’s voor het personeel; voorts dat een ondernemer zonder instemming van de personeelsvereniging/OR gedurende een maand niet mag overgaan tot uitvoering van het besluit (art. 25 lid 6 WOR);
vii) dat PBSG dient te bewijzen dat het managementteam van InfoProfs er (uiterlijk 6 september 2000) mee zou hebben ingestemd om de liquiditeit van InfoProfs aan te wenden voor TTT;
viii) dat de verklaring van [de accountant], dat de verwachte ontwikkeling van de winsten ruimschoots voldoende waren om de latente vordering vennootschapsbelasting te kunnen voldoen, niet onderbouwd is, te meer niet nu uit het (geconsolideerde) financieel verslag van PBSG blijkt dat TTT in verband met de beëindiging van haar activiteiten niet in de consolidatie is betrokken, zodat bij voormelde verklaring geen rekening lijkt te zijn gehouden met de negatieve bedrijfsresultaten van TTT.
a) dat InfoProfs ook in de periode tussen 28 augustus en 6 september 2000 beschikte over een vrij opneembaar saldo van ƒ 800.000,-;
b) dat/in hoeverre zij dit daadwerkelijk had kunnen aanwenden voor het verstrekken van een lening aan of ten behoeve van TTT, in verband waarmee van belang is aan welke andere verplichtingen zij in de periode rond 6 september 2000 en daarna diende te voldoen;
c) dat en, zo ja, onder welke voorwaarden en binnen welke termijn de Rabobank akkoord zou zijn gegaan met de aanwending van (een deel van) het aan InfoProfs verleende rekening-courant krediet voor het verstrekken van een lening ten behoeve van TTT;
d) dat – gelet op het bepaalde in art. 25 lid 6 WOR – de personeelsvertegenwoordiging van InfoProfs voor 6 september 2000 positief zou hebben geadviseerd over het aanwenden van de liquide middelen en het bankkrediet van InfoProfs ten behoeve van TTT;
e) dat ook het managementteam van InfoProfs hieraan zijn medewerking zou hebben verleend.
Het komt het hof gewenst voor dat PBSG schriftelijke verklaringen overlegt van de Rabobank met betrekking tot de bewijsthema’s genoemd onder a) en c), en dat zij ook de terzake relevante bank- en kredietvoorwaarden in het geding brengt. Met betrekking tot het vermelde onder b) zou zij schriftelijk bewijs kunnen overleggen waaruit blijkt of/in hoeverre de liquiditeitspositie van InfoProfs haar in staat stelde enig bedrag aan TTT te lenen, en voor welke periode (looptijd lening). Tot slot verdient aanbeveling dat PBSG schriftelijke verklaringen overlegt waaruit volgt dat (zoals PBSG stelt) i) de personeelsvereniging voor 6 september 2000 positief zou hebben geadviseerd over het verstrekken van een lening van ruim ƒ 1.000.000,- ten behoeve van TTT, in aanmerking genomen het sterk negatieve eigen vermogen en bedrijfsresultaat van TTT, en ii) het managementteam van InfoProfs aan bedoelde lening zou hebben meegewerkt. Daarnaast wordt PBSG in de gelegenheid gesteld om, al dan niet onder overlegging van nader bewijs, te reageren op het verweer van KPN c.s. weergegeven in rov. 4 onder viii).
De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van PBSG.
In een later stadium zal worden bezien of er aanleiding bestaat PBSG toe te laten tot het leveren van bewijs op andere wijze.
Het hof heeft overwogen dat het, met het oog op de begroting van de schade, behoefte heeft aan een deskundigenbericht en partijen verzocht zich over de persoon van de deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen uit te laten.
Ten aanzien van schadepost b. stellen KPN c.s. voor te benoemen een beëdigde deskundige op het raakvlak van ICT, bedrijfskunde en recht, lid van de Nederlandse Vereniging van Beëdigde Informaticadeskundigen (NVBI), tevens ingeschreven in het Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen (LRGD). Wat betreft de vraagstelling geldt m.m. hetzelfde als ten aanzien van post a.
KPN c.s. zal worden verzocht om de volgens haar aan de deskundigen te stellen vragen te formuleren. Ook PBSG mag zich, indien gewenst, nader over de gewenste vraagstelling uitlaten.
Beslissing
J.C.N.B. Kaal, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2013 in aanwezigheid van de griffier.