ECLI:NL:GHDHA:2013:2889

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
200.119.059/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van Kempen
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen met behoud van maatregel voor één kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van vijf minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 november 2012 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De moeder stelt dat de omstandigheden die tot de ondertoezichtstelling hebben geleid, niet meer aanwezig zijn en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) heeft als verweerster de continuering van de ondertoezichtstelling bepleit, met argumenten over de opvoedingssituatie en de zorgen omtrent de minderjarigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juni 2013 heeft het hof de situatie van de minderjarigen beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige sub 1], [de minderjarige sub 2], [de minderjarige sub 4] en [de minderjarige sub 5] kan worden opgeheven, omdat de situatie in positieve zin is veranderd en de minderjarigen weer regelmatig naar school gaan. De WSS heeft erkend dat de ondertoezichtstelling van deze minderjarigen kan worden opgeheven. Echter, voor [de minderjarige sub 3] is de ondertoezichtstelling verlengd, omdat er zorgen blijven bestaan over zijn schoolverzuim en de kwetsbare opvoedingssituatie. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de ondertoezichtstelling voor vier van de vijf minderjarigen opgeheven, terwijl deze voor [de minderjarige sub 3] is bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 26 juni 2013
Zaaknummer : 200.119.059/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-2955
[De moeder],
wonende te[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.H. Veurtjes te Rotterdam,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Diemen,
optredend namens de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam (hierna: Jeugdzorg),
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de WSS.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 20 december 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 november 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De WSS heeft op 14 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 5 maart 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 21 maart 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder, de moeder zelf is in de loop van de mondelinge behandeling verschenen;
  • mevrouw C. ten Bos en mevrouw R.A. Samsey namens de WSS;
  • de heer A. Awed, tolk in de Somalische taal.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige sub 1] en[de minderjarige sub 2] zijn in raadkamer gehoord.
Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat verstuurd is naar partijen, belanghebbende en de raad. Het hof heeft de behandeling van de zaak ter zitting aangehouden teneinde de WSS in de gelegenheid te stellen om bij de scholen van de minderjarigen te informeren over het verzuim van de minderjarigen de afgelopen periode, beter te onderbouwen waaruit de zorgpunten met betrekking tot de minderjarigen bestaan en welke ontwikkelingsbedreigingen die zorgpunten per minderjarige opleveren. Bepaald is dat de WSS voor de voortzetting van de mondelinge behandeling het hof dient te informeren over de plannen van de WSS binnen de ondertoezichtstelling en hoe [naam zorgorganisatie] (de instantie die thuiszorg in het gezin inzet) daarin een rol speelt.
De mondelinge behandeling is op 5 juni 2013 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de heer A. Awed, tolk in de Somalische taal;
  • mevrouw C. ten Bos en mevrouw N. Bakker namens de WSS.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Op 4 juni 2013 is van de zijde van de WSS een brief van 3 juni 2013 met bijlagen ingekomen. In verband met het ontbreken van een zaaknummer en de volledige naam van de moeder is niet eerder dan 6 juni 2013 duidelijk geworden dat deze stukken betrekking hebben op onderhavige zaak. Nu deze stukken niet naar de wederpartij zijn gestuurd, waardoor hierop door haar niet gereageerd kon worden, en eerst na sluiting van de mondelinge behandeling gebleken is dat deze stukken zien op onderhavige zaak, zal het hof deze stukken, zoals ook besproken ter zitting, buiten beschouwing laten bij de beoordeling van het geschil.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van:
  • [de minderjarige sub 1], geboren[in] 1998 te [geboorteplaats], hierna: [de minderjarige sub 1],
  • [de minderjarige sub 2], geboren [in]2000 te[geboorteplaats], hierna:[de minderjarige sub 2],
  • [de minderjarige sub 3], geboren [in] 2001 te[geboorteplaats], hierna:[de minderjarige sub 3],
  • [de minderjarige sub 4], geboren[in] 2003 te [geboorteplaats], hierna: [de minderjarige sub 4], en
  • [de minderjarige sub 5], geboren [in] 2007 te [geboorteplaats], hierna [de minderjarige sub 5], (hierna gezamenlijk: de minderjarigen) verlengd tot 2 december 2013.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Onder meer staat het volgende vast:
  • de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen;
  • de (hoofd)verblijfplaats van de minderjarigen is bij de moeder.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van 2 december 2012 tot 2 december 2013.
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende het verzoek van de WSS af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie meent te behoren
.Kosten rechtens.
3.
De WSS verweert zich daartegen en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.
De moeder voert het volgende aan. De WSS heeft in eerste aanleg de feiten en omstandigheden onjuist en onvolledig weergegeven zodat de rechtbank op onjuiste gronden een beslissing heeft genomen. De inzet van Family First was al afgerond voor de vorige verlenging van de ondertoezichtstelling. Er is daarnaast geen juiste voorstelling gegeven van de ondersteuning die de afgelopen periode is ingezet. De moeder heeft de afgelopen periode (ten tijde van het indienen van het beroepschrift) tweemaal bezoek gehad van een gezinsvoogd: eind december 2011 en vlak voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg. De hulpverlening vanuit [naam zorgorganisatie] houdt in dat eenmaal per twee weken gedurende ongeveer anderhalf uur iemand bij de moeder thuis komt die de ene week met de moeder spreekt over de financiën en de andere week met de minderjarigen speelt. Uit deze hulpverleningsintensiteit concludeert de moeder dat er geen sprake is van een situatie van een ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast blijkt uit de rapportages op geen enkele wijze dat de problemen die er waren, het niet iedere dag naar school komen van de minderjarigen of te laat, nog aanwezig zijn. Voorts is er geen enkele klacht meer ten aanzien van de (vermeende) verslaving van de vader. De moeder concludeert dat de belangrijkste feiten die destijds hebben geleid tot een ondertoezichtstelling zich niet meer voordoen, althans onvoldoende zwaar zijn, dat deze een beslissing tot een ondertoezichtstelling kunnen dragen. Voorts is op geen enkele wijze gesteld en aannemelijk gemaakt welke zorgen door [naam zorgorganisatie] nog worden gesignaleerd.
Ter zitting bij het hof op 5 juni 2013 is de moeder gebleven bij haar standpunt dat de ondertoezichtstelling moet worden opgeheven. Volgens de moeder zijn alle problemen die er waren in het gezin opgelost. De vader biedt hulp bij de opvoeding en de twee oudste kinderen helpen in het gezin. De hulpverlening is niet meer nodig.
5.
De WSS geeft in het verweerschrift een overzicht van de hulpverlening die is ingezet in het gezin van de moeder. Daarnaast heeft de gezinsvoogd het gezin bijna elke maand bezocht en heeft er in 2012 ook tweemaal een groot overleg plaatsgevonden met de betrokken scholen van alle minderjarigen en de hulpverlening.
De ondertoezichtstelling is uitgesproken omdat er grote zorgen zijn over de opvoeding. De moeder kan zich nieuwe vaardigheden moeilijk eigen maken. Ook zijn er grote financiële problemen. De minderjarigen kwamen vaak te laat op school en hadden een hoog verzuim. Hulpverlening vanuit [naam zorgorganisatie] is van belang om de moeder ervan bewust te maken wat de waarde is van geld en wat de minderjarigen nodig hebben.
De zorgen van [naam zorgorganisatie] betreffen verder:
  • de minderjarigen ondernemen weinig tot niets buitenshuis
  • met geld omgaan blijft lastig (de minderjarigen hebben geen zicht in de waarde van geld en waardevolle spullen)
  • er wordt niet vooruit gedacht; als er geld is wordt het opgemaakt.
Als de ondertoezichtstelling weg zou vallen zal de moeder waarschijnlijk de hulp van [naam zorgorganisatie] stop zetten. Een terugval van de moeder wordt dan gevreesd door de WSS.
Ter zitting bij het hof op 5 juni 2013 heeft de WSS het volgende naar voren gebracht. Uit de door de scholen van de minderjarigen afgegeven absentielijsten blijkt dat vooral[de minderjarige sub 3] zeer regelmatig afwezig is geweest van school, waarschijnlijk omdat hij werd gepest op school. De moeder wist niet waar[de minderjarige sub 3] wel was als hij niet op school was. Er is op initiatief van de hulpverlening een gesprek met de moeder en de school geweest over de afwezigheid van[de minderjarige sub 3] en uiteindelijk is het probleem opgelost en gaat[de minderjarige sub 3] weer naar school.
[de minderjarige sub 5] en [de minderjarige sub 4] zijn regelmatig te laat op school. Wat betreft [de minderjarige sub 1] en[de minderjarige sub 2] valt de absentie op school mee.
In de thuissituatie is gebleken dat de minderjarigen te laat naar bed gaan en daarom ook te laat opstaan en te laat op school komen. De moeder weet niet hoe zij kan bereiken dat de minderjarigen op tijd naar bed gaan. Afgesproken is dat [naam zorgorganisatie] thuis bij de moeder het naar bed gaan en het opstaan van de minderjarigen gaat observeren. Zowel de WSS als [naam zorgorganisatie] ziet dat er hulpverlening nodig is in het gezin van de moeder. Er is geen consequente structuur aanwezig. Mocht de ondertoezichtstelling worden opgeheven, dan zal de moeder zeer waarschijnlijk alle hulp in het vrijwillige kader afwijzen en dan zal er een terugval plaatsvinden naar de oude situatie. De moeder, die op een moeilijk lerend niveau functioneert, kan moeilijk zelf oplossingen vinden voor problemen, heeft moeite met het meegroeien in de ontwikkelingsfase van de minderjarigen en is moeilijk leerbaar gebleken. Verder is de WSS van mening dat de vader, nu hij werk heeft, niet veel zal kunnen helpen in het gezin.
De WSS zou zich er eventueel mee kunnen verenigen als de ondertoezichtstelling van de twee oudste minderjarigen wordt opgeheven.
6.
Het hof overweegt als volgt.
7.
Een ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:254, eerste lid BW kan slechts worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
8.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking zondermeer noodzakelijk was om de bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen af te wenden. Die noodzaak was er – onder meer – in gelegen dat er sprake was van een kwetsbare opvoedingssituatie bij de moeder, de moeder weinig initiatief toonde om de situatie te verbeteren en de minderjarigen regelmatig afwezig waren op school. Ook waren er zorgen over signalen van mogelijke huiselijk geweld in het gezin. De ondertoezichtstelling is dan ook terecht verlengd.
9.
Onder de huidige omstandigheden, waarin hulpverlening is ingezet in het gezin van – onder meer – [naam zorgorganisatie] en Family First en er structuur is aangebracht in het gezin, is het hof evenwel van oordeel dat er op dit moment onvoldoende gronden aanwezig zijn om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige sub 1],[de minderjarige sub 2], [de minderjarige sub 4] en [de minderjarige sub 5] nog te laten voortduren. De situatie is inmiddels in positieve zin gewijzigd, voornoemde minderjarigen gaan weer regelmatig naar school en er worden geen andere zorgelijke signalen ten aanzien van hen opgevangen. Daarnaast heeft ook de WSS ter zitting bij het hof erkend dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige sub 1] en[de minderjarige sub 2] zou kunnen worden opgeheven.
De omstandigheid dat er in de toekomst mogelijk nog sprake zou kunnen zijn van een terugslag – zoals de WSS stelt – is onvoldoende reden om de ondertoezichtstelling te handhaven. Gelet op het voorgaande zal het hof de ondertoezichtstelling van [de minderjarige sub 1],[de minderjarige sub 2], [de minderjarige sub 4] en [de minderjarige sub 5] dan ook met ingang van heden opheffen.
10.
Ten aanzien van[de minderjarige sub 3] overweegt het hof dat er bij hem sprake is (geweest) van zeer regelmatig schoolverzuim, waarschijnlijk veroorzaakt doordat hij gepest werd op school. De moeder is niet in staat gebleken om dit verzuim en het pestgedrag op school een halt toe te roepen en was zelfs niet op de hoogte van de verblijfplaats van[de minderjarige sub 3] tijdens zijn afwezigheid op school. Pas na ingrijpen van de hulpverlening is de situatie gewijzigd en gaat[de minderjarige sub 3] weer naar school. Ten aanzien van[de minderjarige sub 3] is tijdens het diagnostisch onderzoek ook een verstandelijke beperking vastgesteld. Dit maakt zijn positie, mede gelet ook op de beperkingen die aan de zijde van de moeder bestaan, extra kwetsbaar.
Gelet op het voorgaande en nu ter zitting bij het hof is gebleken dat de moeder, alhoewel zij heeft erkent enige hulp nodig te hebben met haar grote gezin, iedere vorm van hulp (in het vrijwillig kader) afwijst en er nog immer zorgen bestaan omtrent de ontwikkeling en schoolgang van[de minderjarige sub 3], is het hof van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van[de minderjarige sub 3] nog aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking ten aanzien van[de minderjarige sub 3] zal worden bekrachtigd.
11.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de verlenging van de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [de minderjarige sub 1], geboren [in] 1998 te[geboorteplaats],
  • [de minderjarige sub 2], geboren[in] 2000 te [geboorteplaats],
  • [de minderjarige sub 4], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats],
  • [de minderjarige sub 5], geboren [in] 2007 te [geboorteplaats],
betreft, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen met ingang van heden op en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van Kempen en Van Wijk, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2013.