ECLI:NL:GHDHA:2013:2885

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
200.110.393/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en co-ouderschap met betrekking tot de kostenverdeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de kostenverdeling in een co-ouderschapsregeling tussen de vader en de moeder van drie minderjarigen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.C. Burger, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 april 2012. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Reichmann, heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel appel ingesteld. Tijdens de procedure heeft het hof partijen de gelegenheid gegeven om met een mediator tot een oplossing te komen, maar dit heeft slechts geleid tot gedeeltelijke overeenstemming.

De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en de moeder te veroordelen tot terugbetaling van eerder betaalde alimentatie. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de vader te verplichten tot betaling van een hogere bijdrage in de kosten van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 1.500,- per maand bedraagt, en dat de kosten van de kinderen gelijkelijk verdeeld moeten worden, rekening houdend met de inschrijving van de kinderen bij de ouders.

Het hof oordeelt dat de vader, die één kind bij zich heeft ingeschreven, een bijdrage van € 125,- per maand per kind moet betalen voor de twee kinderen die bij de moeder zijn ingeschreven. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de draagkracht van beide ouders en de gemaakte kosten voor de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vader de alimentatie per direct moet voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke financiële afspraken tussen ouders in een co-ouderschapsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Sector Civiel recht
Uitspraak : 29 mei 2013
Zaaknummer : 200.110.393/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-1675
[De vader],
wonende te[woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.C. Burger te 's-Gravenhage,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Reichmann te Leiden.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 23 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 april 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 4 september 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vader heeft op 8 november 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 26 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
  • op 10 december 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
  • op 11 oktober 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 4 december 2012 een faxbericht van 5 december 2012 zonder bijlagen, op 6 december 2012 ingekomen als brief met bijlagen.
De zaak is op 20 december 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Het hof heeft de beslissing aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om samen met een mediator tot een oplossing te komen. Het hof heeft een proces-verbaal van de mondelinge behandeling opgemaakt en de zaak pro forma aangehouden in afwachting van de uitkomst van de mediation.
Bij brief van 7 januari 2013 heeft het hof partijen medegedeeld dat de zaak pro forma zal worden aangehouden tot 27 april 2013. Daarbij is tevens verzocht aan partijen om het hof uiterlijk 26 april 2013 te informeren over de gang van zaken in de achterliggende periode en de gewenste voortgang in de procedure.
Het hof heeft op 19 februari 2013 van de mediator,[naam mediator], een beëindigingsbericht ontvangen waarin zij mededeelt dat de mediation heeft geresulteerd in een gedeeltelijke overeenstemming.
Bij brief van 27 maart 2013 heeft het hof partijen verzocht het hof te berichten hoe zij de procedure bij het hof wensen voort te zetten.
Nadien zijn bij het hof op 2 april 2013 een faxbericht van de zijde van de vader en op 10 april 2013 een faxbericht van de zijde van de moeder ingekomen waarin zij aangeven prijs te stellen op afgifte van een beschikking.
Het hof heeft de beschikking bepaald op heden.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader, met ingang van 24 april 2012, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
  • [De minderjarige 1], geboren[in] 2004 te [geboorteplaats] (hierna ook: [de minderjarige sub 1]),
  • [de minderjarige 2], geboren [in] te [geboorteplaats] (hierna ook: [de minderjarige sub 2]), en
  • [de minderjarige 3], geboren [in] te[geboorteplaats] (hierna ook: [de minderjarige sub 3]), hierna gezamenlijk: de minderjarigen,
aan de moeder zal betalen een bedrag van € 90,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat het volgende vast:
  • de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven[in]2012 in de registers van de burgerlijke stand;
  • [de minderjarige sub 1] staat op het adres van de vader ingeschreven;
  • [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 3] staan op het adres van de moeder ingeschreven;
  • de kinderbijslag van de drie minderjarigen wordt gelijk tussen partijen gedeeld;
Ter zitting van het hof hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van het bedrag dat de vader ten titel van verdeling/verrekening toekomt. Dat bedrag is vastgesteld op € 337.000,- verschuldigd per 1 september 2012. Dit bedrag is inclusief alle vorderingen, zoals kinderalimentatie, woonlasten en rentevergoeding, tot het tijdstip van 1 september 2012.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof op 20 december 2012 hebben partijen, nu zij voor de periode daarvoor reeds afspraken hebben gemaakt, ingestemd met de ingangsdatum van 1 september 2012 voor de eventuele nihilstelling (standpunt vader), of de eventuele bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (standpunt moeder), hierna ook: de kinderalimentatie.
2.
In geschil is thans nog de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie.
3.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover het de kinderalimentatie betreft en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de moeder met betrekking tot de kinderalimentatie alsnog af te wijzen alsmede, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hetgeen de vader ten titel van kinderalimentatie met ingang van 24 april 2012 aan de moeder heeft voldaan door haar moet worden terugbetaald.
Het hof tekent hierbij aan, dat uit hetgeen hiervoor is vermeld blijkt dat de vader zijn vordering heeft beperkt over de periode ná 1 september 2012 nu partijen over de periode voordien overeenstemming hebben bereikt.
4.
De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof:
in principaal appel
de vader in zijn verzoekschrift niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen;
in incidenteel appel
(het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de moeder alsnog toe te wijzen, met dien verstande dat wordt bepaald dat de vader bij vooruitbetaling aan de moeder met ingang van 23 maart 2012 een bijdrage ad € 299,33 per maand per kind dient te voldoen.
Het hof begrijpt dat de moeder deze vordering beperkt tot de periode ná 1 september 2012 op de hiervoor genoemde gronden.
5.
De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof de moeder in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het incidenteel appel van de moeder af te wijzen.
6.
De vader is van mening dat het voldoen van kinderalimentatie alleen gerechtvaardigd is als partners geen vergelijkbaar inkomen kunnen verwerven. Dat ingeval van co-ouderschap geen alimentatie betaald wordt is gebaseerd op het principe dat beide ouders gelijkelijk bijdragen in natura aan de verzorging van de minderjarigen. Mocht het hof, evenals de rechtbank, een verdeling van de kosten voor de kinderen willen maken op basis van een vergelijking van hun draagkracht dan dient volgens de vader in aanmerking genomen te worden dat de vader meer moet werken (90%) dan de moeder (70%) terwijl zij beiden evenveel tijd aan de minderjarigen besteden, namelijk 50%. Het is de vrije keuze van de moeder om minder te werken en minder inkomsten te hebben. Als het hof er van uitgaat dat de moeder minder werkt dan de vader, dan verzoekt de vader om de potentieel extra kosten tengevolge van de extra werkdag in mindering op zijn draagkracht te mogen brengen (de opvangkosten). De grootouders vangen de minderjarigen nu gratis op maar dat blijft niet altijd zo. Een extra opvangdag van de vader kost € 158,- per maand, waardoor zijn draagkracht om kinderalimentatie te betalen uitkomt op € 933,- per maand.
Voorts stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan de stelling van de vader dat de moeder meer inkomen kan genereren dan zij thans doet.
7.
De moeder stelt dat het niet zo is dat bij een co-ouderschapsregeling per definitie wordt uitgegaan van een gelijke deling van de kosten van de ouders. Ouders dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen. De wijze waarop de zorg is verdeeld doet hieraan niet af. De moeder neemt het overgrote deel van de kosten op zich. De vader betaalt zijn deel van de kinderopvang (BSO). De moeder betaalt alle overige kosten zoals de andere helft van de kinderopvangkosten, de school, de zwemlessen, kleding en overige activiteiten zoals hockey. De moeder is van mening dat de verdeling van de kosten van de minderjarigen juist meer discussie zou opleveren dan wanneer de vader een bijdrage aan de moeder betaalt.
De moeder betoogt voorts dat zij altijd 70% heeft gewerkt, ook omdat zij kampt met ADHD, en dat zij alles alleen dient te klaren, zonder achtervang zoals de vader heeft. De moeder werkt in de praktijk vier dagen en is op maandag thuis met de minderjarigen. Dat is in het belang van de minderjarigen. Mocht de moeder meer gaan werken, dan zou dit ook betekenen dat zij een dag extra kinderopvang zou moeten regelen, hetgeen extra lasten meebrengt.
8.
Ten aanzien van de kosten van de opvang betwist de moeder dat van een fictief bedrag uitgegaan moet worden. De kosten worden niet daadwerkelijk gemaakt dus er dient geen rekening mee te worden gehouden.
9.
Het hof stelt vast, dat partijen in een voortdurende en niet aflatende strijd zijn gewikkeld over de financiële bijdrage, die ieder levert in de kosten van de kinderen. Partijen stellen dat sprake is van co-ouderschap, maar daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake waar het gaat om het nemen van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de financiële zorg voor de kinderen. De mediation zou ertoe hebben kunnen leiden, dat partijen nader tot elkaar waren gekomen, doch dit heeft blijken het bericht van partijen en van de mediator slechts tot een deelovereenstemming geleid. Het feitelijk - zo veel mogelijk gelijkelijk - verdelen van de zorg impliceert in beginsel een gelijke verdeling van de kosten voor de kinderen. Partijen hebben daartoe ook het fiscale klimaat geschapen door de drie kinderen op verschillende adressen in te schrijven. Het omvangrijke dossier en de behandeling ter zitting tonen aan, zoals ook uit de hiervoor samengevatte standpunten blijkt, dat partijen er niet in slagen elkaar vertrouwen te geven en te komen tot duidelijke financiële afspraken. Dit ondanks het feit, dat partijen in een uitvoerig ouderschapsplan afspraken hebben gemaakt en in het verleden het bureau Jeugdzorg is ingeschakeld in het kader van een ondertoezichtstelling.
10.
Tegen de hiervoor genoemde achtergrond is het weliswaar mogelijk een oordeel te geven over de geschilpunten die partijen verdeeld houden, maar dit zal bij de huidige stand van zaken vrijwel onmiddellijk leiden tot nieuwe conflicten zodra zich op een van de genoemde onderdelen een wijziging voordoet, of partijen opnieuw in debat raken over al dan niet te verrekenen kosten, een en ander nog afgezien van de omstandigheid dat indien partijen opnieuw gaan procederen een nieuwe rekenmethode zal gelden.
11.
Gelet op het bovenstaande zal het hof aansluiten bij de verdeling in de zorg, waarvoor partijen kunstmatig en met het oog op de fiscaliteit hebben gekozen en het hof zal aan de hand van hetgeen partijen hebben aangevoerd, met name ten aanzien van de behoefte van de kinderen, de kosten verdelen, waarbij het hof ervan uitgaat, dat die ouder, bij wie de kinderen staan ingeschreven alle kosten voor zijn/haar rekening neemt. Dit brengt mee dat, nu bij de moeder twee kinderen staan ingeschreven en bij de vader één kind het hof zal oordelen met welk de bedrag de vader zal moeten bijdragen in de hiervoor bedoelde kosten.
12.
Uit het appelschrift blijkt, dat [de minderjarige sub 1] staat ingeschreven op het adres bij de vader en de andere kinderen bij de moeder. Ieder van partijen genereert de eigen fiscale kortingen, die verband houden met de kinderen en de kinderbijslag van de drie kinderen wordt 50-50 tussen partijen verdeeld. Er is sprake van een gedeelde zorg waarbij de kinderen de helft van de tijd bij de ene en de andere ouder verblijven.
13.
Uit de stukken blijkt, dat de behoefte van de kinderen niet in geschil is. Beide partijen gaan ervan uit dat de behoefte van de kinderen € 1.500,- per maand bedraagt, derhalve € 500,- per kind per maand. De vraag die voorligt, is derhalve of het redelijk is, dat de vader – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – moet en kan bijdragen in de kosten van de kinderen die de moeder maakt. Nu partijen het erover eens zijn dat de kinderbijslag gelijk wordt verdeeld zal het hof die toelage alleen al daarom buiten beschouwing laten.
14.
Partijen verschillen er niet over van mening dat de behoefte moet worden verhoogd met de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de kinderopvang. Het hof is dan ook van oordeel, dat het aan partijen is om daadwerkelijk gemaakte kosten van de kinderopvang op gelijke wijze en aan de hand van facturen met elkaar te verrekenen zoals de kinderbijslag. Nu tussen partijen overigens geen overleg mogelijk is, is het niet zinvol om partijen over andere zaken met elkaar te confronteren, zoals ook hierna overwogen wordt. Dit betekent, dat het standpunt van de vader, dat hij aanspraak heeft op opvangkosten, ook al worden die niet gemaakt, door het hof niet wordt gevolgd. Het hof gaat ervan uit, dat partijen wel in staat zullen zijn tot verrekening van de kinderopvangkosten als hiervoor bedoeld
15.
Het hof gaat voorts ervan uit, dat degene, bij wie de kinderen staan ingeschreven alle kosten van levensonderhoud, die met dat kind/de kinderen samenhangen, draagt. Nu bij de moeder twee kinderen staan ingeschreven en bij de vader één kind is het redelijk dat de vader bijdraagt in de kosten van levensonderhoud nu deze in beginsel voor gelijke delen van partijen komen. Niet in geschil is, dat beide partijen voldoende draagkracht hebben om gezien hun inkomens volledig in die behoefte te voorzien.
16.
Dit oordeel brengt mee, dat – nu de overige kosten gelijk over de ouders zijn verdeeld – ook de hiervoor genoemde kosten ad € 1.500,- gelijk over de ouders kunnen worden verdeeld. Dit brengt mee, dat de vader per saldo tot een bedrag van (€ 750,- minus € 500,-) € 250,- per maand zal hebben bij te dragen in kosten van de kinderen, die bij de moeder staan ingeschreven, derhalve een bijdrage van € 125,- per kind per maand.
17.
Gelet op het bovenstaande komt het hof niet toe aan de bespreking van de door de partijen geformuleerde grieven, omdat die niet tot een ander oordeel leiden. De draagkracht van partijen en evenmin de omstandigheid, dat partijen méér aan de kinderen uitgeven kan slechts in overleg tot afspraken leiden, waartoe partijen – hoe spijtig ook – tot heden volstrekt niet in staat gebleken zijn.
18.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [sub 2], geboren[in] 2006 te [geboorteplaats] en [sub 3], geboren [in] 2008 te[geboorteplaats] met ingang van 1 september 2012 op € 125,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Punselie, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2013.