In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de kostenverdeling in een co-ouderschapsregeling tussen de vader en de moeder van drie minderjarigen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.C. Burger, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 april 2012. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Reichmann, heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel appel ingesteld. Tijdens de procedure heeft het hof partijen de gelegenheid gegeven om met een mediator tot een oplossing te komen, maar dit heeft slechts geleid tot gedeeltelijke overeenstemming.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en de moeder te veroordelen tot terugbetaling van eerder betaalde alimentatie. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de vader te verplichten tot betaling van een hogere bijdrage in de kosten van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 1.500,- per maand bedraagt, en dat de kosten van de kinderen gelijkelijk verdeeld moeten worden, rekening houdend met de inschrijving van de kinderen bij de ouders.
Het hof oordeelt dat de vader, die één kind bij zich heeft ingeschreven, een bijdrage van € 125,- per maand per kind moet betalen voor de twee kinderen die bij de moeder zijn ingeschreven. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de draagkracht van beide ouders en de gemaakte kosten voor de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vader de alimentatie per direct moet voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke financiële afspraken tussen ouders in een co-ouderschapsregeling.