ECLI:NL:GHDHA:2013:2884

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
200.124.475/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Kamminga
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesonbekwaamheid van een minderjarige in hoger beroep en de rol van bijzondere curatoren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de procesonbekwaamheid van een minderjarige. De minderjarige, geboren in 1996, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De minderjarige was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.T.C.M. Crepin, en de Wiliam Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) was de verweerster in deze procedure. De moeder van de minderjarige werd als belanghebbende aangemerkt, en de raad voor de kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.

Het hof overwoog dat een minderjarige in het Nederlands recht geen zelfstandig recht heeft om in rechte op te treden, tenzij in specifieke gevallen zoals bepaald door de wet. In dit geval was de minderjarige niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaard, omdat hij niet tijdig een beroep had gedaan op de mogelijkheid om een bijzondere curator te benoemen. Het hof merkte op dat de benoeming van een bijzondere curator in dit stadium niet meer aangewezen was, aangezien het processuele gebrek niet kon worden hersteld door deze benoeming. De rechtbank had inmiddels de machtiging tot uithuisplaatsing opnieuw verlengd, waartegen ook hoger beroep openstond.

De beslissing van het hof was dat de minderjarige niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep en dat het meer of anders verzochte werd afgewezen. Deze uitspraak werd gedaan door de rechters M. van Kempen, A. Kamminga en J. van Montfoort, met mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier. De uitspraak werd geminuteerd op 12 juni 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 mei 2013, geminuteerd op 12 juni 2013
Zaaknummer : 200.124.475/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3721
[De minderjarige],
geboren [in] 1996 op [naam eiland],
thans verblijvende te [plaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. J.T.C.M. Crepin te Rotterdam,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Diemen,
namens Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de WSS.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De moeder],
wonende te[woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De minderjarige is op 28 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 februari 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De WSS heeft op 13 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de minderjarige:
  • op 3 april 2013 een brief van 2 april 2013 met bijlage;
  • op 24 april 2013 een brief van 23 april 2013 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 15 mei 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 29 mei 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw G. van de Wetering en de heer P. Stehouwer namens Jeugdzorg;
  • de moeder.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd van 12 februari 2013 tot 8 mei 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling van het overig verzochte is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft over de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode van 12 februari 2013 tot 8 mei 2013 in een accommodatie van een zorgaanbieder.
2.
De minderjarige verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en (zo begrijpt het hof:) opnieuw beschikkende het inleidende verzoek van de WSS alsnog af te wijzen.
3.
De WSS verweert zich daartegen en verzoekt het hof de minderjarige niet-ontvankelijk te verklaren, danwel zijn verzoek af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

ONTVANKELIJKHEID HOGER BEROEP

4.
Het hof overweegt als volgt.
5.
De minderjarige heeft zelfstandig hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
Uitgangspunt in het Nederlands recht is echter dat een minderjarige geen zelfstandige rechtsingang toekomt. De ouders zijn op grond van artikel 1:245 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de wettelijk vertegenwoordigers van hun kind en treden in beginsel namens de minderjarige op. Slechts in nadrukkelijk door de wetgever bepaalde gevallen komt aan een minderjarige wel een eigen zelfstandig recht toe om in rechte op te treden. Een dergelijk geval doet zich in casu echter niet voor. Immers, artikel 29a lid 2 Wet op de jeugdzorg is niet van toepassing nu de minderjarige niet op basis van een machtiging tot gesloten plaatsing in de zin van artikel 29b lid 1 Wet op de jeugdzorg uit huis is geplaatst, maar op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in de zin van artikel 1:261 BW. Het hof zal dan ook de minderjarige niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
6.
Voor zover hetgeen de advocaat van de minderjarige ter zitting bij het hof naar voren heeft gebracht moet worden opgevat als een verzoek aan het hof om (alsnog) een bijzondere curator voor de minderjarige te benoemen, overweegt het hof als volgt. Het hof acht de benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarige in het stadium waarin dit verzoek is gedaan niet meer aangewezen, nu het processuele gebrek in deze zaak immers daarin bestaat dat de minderjarige zelf in hoger beroep is gekomen en dit gebrek door benoeming van een bijzonder curator niet meer hersteld kan worden nu de beroepstermijn in onderhavige zaak ten tijde van genoemd verzoek tot van de advocaat reeds verstreken is. Het hof merkt op dat inmiddels door de rechtbank – zo is door partijen ter zitting verklaard – opnieuw de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, tegen welke beschikking ook hoger beroep openstaat. De belanghebbenden, waaronder de minderjarige, kunnen de rechter verzoeken een bijzondere curator te benoemen.
7.
Het hof passeert voorts het ter zitting door de advocaat van de minderjarige zijdelings gedane beroep op het IVRK nu niet tijdig een beroep is gedaan op de mogelijkheid die de Nederlandse wet biedt in de vorm van een verzoek om een bijzondere curator te benoemen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de minderjarige niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Kamminga en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2013, geminuteerd op 12 juni 2013.