In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het gezag over de minderjarige aan de moeder is toegewezen en het verzoek van de vader om een omgangsregeling is afgewezen. De vader is op 2 november 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 augustus 2012. De moeder heeft op 18 januari 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 6 maart 2013 mondeling behandeld. Tijdens de zitting waren de vader, zijn advocaat, een tolk, de advocaat van de moeder en vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming aanwezig.
Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen, waaronder een tussenbeschikking van 26 september 2011, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de raad werd verzocht onderzoek te verrichten naar de gezags- en omgangsregeling. De bestreden beschikking bepaalde dat het gezag over de minderjarige aan de moeder toekomt en wees het verzoek van de vader om een omgangsregeling af. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzochte omgangsregeling toe te wijzen, terwijl de moeder verzoekt de beschikking te bekrachtigen.
Het hof overweegt dat het gezag aan één ouder kan worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de moeder met het gezag heeft belast, gezien de negatieve sfeer tussen de ouders en het gebrek aan communicatie. Het hof oordeelt dat de minderjarige recht heeft op omgang met zijn vader, en verwijst partijen naar Bureau Jeugdzorg voor het verkrijgen van een indicatie voor begeleide omgang. Tevens wordt een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het geval zij niet meewerkt aan de omgangsregeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en verdere beslissingen worden aangehouden tot 26 oktober 2013.