ECLI:NL:GHDHA:2013:2865

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
200.116.198/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Stille
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het gezag over de minderjarige aan de moeder is toegewezen en het verzoek van de vader om een omgangsregeling is afgewezen. De vader is op 2 november 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 augustus 2012. De moeder heeft op 18 januari 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 6 maart 2013 mondeling behandeld. Tijdens de zitting waren de vader, zijn advocaat, een tolk, de advocaat van de moeder en vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming aanwezig.

Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen, waaronder een tussenbeschikking van 26 september 2011, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de raad werd verzocht onderzoek te verrichten naar de gezags- en omgangsregeling. De bestreden beschikking bepaalde dat het gezag over de minderjarige aan de moeder toekomt en wees het verzoek van de vader om een omgangsregeling af. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzochte omgangsregeling toe te wijzen, terwijl de moeder verzoekt de beschikking te bekrachtigen.

Het hof overweegt dat het gezag aan één ouder kan worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de moeder met het gezag heeft belast, gezien de negatieve sfeer tussen de ouders en het gebrek aan communicatie. Het hof oordeelt dat de minderjarige recht heeft op omgang met zijn vader, en verwijst partijen naar Bureau Jeugdzorg voor het verkrijgen van een indicatie voor begeleide omgang. Tevens wordt een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het geval zij niet meewerkt aan de omgangsregeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en verdere beslissingen worden aangehouden tot 26 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 april 2013
Zaaknummer : 200.116.198/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-6222
[vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Orhan te Den Haag,
tegen
[moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 2 november 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 augustus 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 18 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 5 december 2012 een brief van 4 december 2012 met bijlagen.
De zaak is op 6 maart 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • M. Koyuncu, een tolk voor de vader;
  • de advocaat van de moeder;
  • I.J. Slobbe en M. Koot, namens de raad.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 26 september 2011, verbeterd bij beschikking van 31 oktober 2011, en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 26 september 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang, de raad verzocht het reeds gestarte onderzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure uit te breiden en onderzoek te verrichten naar de vraag welke gezagsvoorziening en omgangsregeling dan wel regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang is van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), is te achten. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling dan wel regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag over de minderjarige zal toekomen. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Het verzoek van de man om een omgangsregeling is hierbij afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn het gezag ten aanzien van de minderjarige en de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige dan wel de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
1.
het hoger beroep gegrond te verklaren;
2.
de verzochte omgangsregeling aan de vader toe te wijzen;
3.
de vader met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag;
4.
de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren met veroordeling van de moeder in de kosten.
3.
De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel de grieven van de vader ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.
4.
De vader stelt zich op het standpunt dat zijn verzoek om een omgangsregeling toegewezen had dienen te worden en voert daartoe het volgende aan. Hij stelt dat ten onrechte het advies van de raad niet is gevolgd. De raad heeft immers geconcludeerd dat een omgangsregeling in het belang van de minderjarige is. De vader is van mening dat de moeder haar eigen belangen boven de belangen van de minderjarige laat prevaleren nu de minderjarige het recht wordt ontnomen om een band met zijn vader te creëren en de positieve invloed wordt ontnomen die dit zal hebben op zijn ontwikkeling. Met de stelling van de vrouw dat zij bang is dat de man het kind naar Turkije zal ontvoeren, is in strijd haar stelling dat de man de omgangsregeling niet wil vanwege het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De vrouw stelt alles in het werk om de omgangsregeling te dwarsbomen.
Voorts is de man van mening dat het gezag niet enkel aan de vrouw toegewezen had mogen worden. Nergens blijkt uit de man niet in staat zou zijn om zijn kind mede op te voeden en te verzorgen.
Ter zitting heeft de advocaat van de man verzocht een dwangsom op te leggen als de vrouw weigert mee te werken aan omgang, tegen welke vermeerdering van verzoek de moeder geen bezwaar heeft gemaakt.
5.
De moeder voert aan dat zij tijdens haar huwelijk werd mishandeld. De man heeft het kind nooit gewenst. De man stelt het belang van het kind niet voorop. Hij heeft gedreigd het kind mee te nemen naar Turkije. Tevens stelt zij dat de man contact wil met het kind om zijn verblijfsrechten in Nederland te waarborgen. Volgens de raad is van belang dat contactherstel tussen de vader en de minderjarige dient plaats te vinden op een veilige en onbelaste wijze. Daar is geen sprake van, omdat met de man geen afspraken kunnen worden gemaakt en de communicatie tussen partijen of met familieleden van partijen op geen enkele wijze mogelijk is. ‘Normaal’ contact is ook niet mogelijk vanwege het geweld en de bedreigingen van de man. Op deze manier zal het kind klem raken tussen partijen, zodat het kind hiervan nadeel zal ondervinden.
Wat betreft het gezag voert de moeder aan dat zij momenteel emotioneel niet in staat is om enige vorm van communicatie of contact met de vader te onderhouden. Er is sprake van een groot gebrek aan vertrouwen. Ook heeft de man door zijn vertrek uit de echtelijke woning, inmiddels drie jaar geleden, geen invulling meer gegeven aan het uitoefenen van zijn ouderlijke taak. De moeder onderschrijft de visie van de raad dat bij handhaving van het gezamenlijk ouderlijk gezag het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders. De man heeft ook slechts zes maanden voor het kind gezorgd en is ruim drie jaar geleden uit de echtelijke woning vertrokken, zodat het verzorgen geen argument is om het gezamenlijk ouderlijk gezag te handhaven.
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder verklaard niet te verwachten dat de moeder mee zal werken aan een omgangsregeling.
6.
In het raadsrapport van 14 november 2011 heeft de raad geadviseerd om een begeleide omgangsregeling vast te stellen tussen de minderjarige en de vader van eenmaal per twee weken gedurende anderhalf uur bij Begeleide Omgang (St. Jeugdformaat) en het verzoek van de vader aan te houden voor een periode van zes maanden, in afwachting van schriftelijke rapportage over het verloop van de begeleide omgangsregeling van de hulpverleningsinstantie. In het raadsrapport van 13 februari 2012 adviseert de raad om het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten, toe te wijzen.
De raad voert ter zitting aan dat het raadsrapport wat gedateerd is en dat een nieuw onderzoek wellicht duidelijkheid biedt. Verder stelt hij dat omgang opgestart kan worden, maar dat de raad, gelet op de houding van partijen, weinig kans van slagen ziet.
7.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:251a, eerste lid, BW, kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de moeder alleen met het gezag heeft belast. De moeder is niet in staat tot contact met de vader en de sfeer tussen partijen is dusdanig negatief dat er gerede kans is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ook is, gelet op de houding van de moeder, niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Daarnaast is het, gelet op de ernstig verstoorde verstandhouding tussen de partijen ook noodzakelijk, gezien vanuit het belang van de minderjarige, dat de moeder, als de ouder bij wie de minderjarige woont en door wie hij verzorgd en opgevoed wordt, de beslissingen zal kunnen nemen die in zijn belang zijn. Het gezag dient derhalve in deze situatie uitsluitend bij de moeder te berusten.
9.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het recht op omgang wordt door de rechter slechts ontzegd, indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of de ouder of degenen die in een nauwe persoonlijk betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degenen met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat, heeft doen blijken of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
10.
Het hof is van oordeel dat niet gebleken is dat een van de bovenbenoemde gronden om omgang te ontzeggen aanwezig is. De minderjarige heeft recht op omgang met zijn vader. Ook de raad heeft in zijn rapport geadviseerd om een begeleide omgangsregeling vast te stellen. Het hof acht vooralsnog de omgang in het belang van de minderjarige. Ten einde omgang te bewerkstelligen zal het hof de partijen naar Jeugdzorg verwijzen ter verkrijging van de indicatie die recht geeft op begeleide omgang. Mochten er in het begeleidingstraject aanwijzingen komen die een contra-indicatie voor omgang opleveren, dan zal het hof die bij de eindbeslissing kunnen meewegen.
11.
Gelet op de weigerachtige houding van de moeder om mee te werken aan een (begeleide) omgangsregeling, is het hof van oordeel dat er aanleiding bestaat om het verzoek tot opleggen van een dwangsom toe te wijzen als na te melden.
12.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat het gezag van de minderjarige aan de moeder zal toekomen;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de vader om omgang met de minderjarige is afgewezen;
alvorens verder te beslissen;
verwijst partijen, te weten:
[vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Orhan te Den Haag,
en
[moeder]
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag,
naar Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen, voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van de omgang tussen de vader voornoemd en de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij Bureau Jeugdzorg (adres als na te melden, telefoonnummer: 070-311 90 25);
bepaalt dat partijen na het verkrijgen van een indicatie naar het omgangshuis, Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat, MKD ’t Kleine Loo, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW te Voorburg, gaan voor begeleide omgangscontacten;
bepaalt dat de moeder de minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder omgangscontact zal brengen naar het omgangshuis, en hem daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Bureau Jeugdzorg Haaglanden
Vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen
t.a.v. intaketeam omgangshuis
Waldeck Pyrmontkade 872
2518 JS Den Haag;
bepaalt dat Bureau Jeugdzorg Haaglanden het hof vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding;
bepaalt dat partijen het hof vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder in gebreke blijft mee te werken aan de hiervoor vermelde verwijzing naar Jeugdzorg en alle daaruit voortvloeiende door haar te verrichten handelingen en te verlenen medewerking, waaronder het laten plaatsvinden van begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige, tot een maximum van € 10.000;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang aan tot 26 oktober 2013
pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Stille en Van Leuven, bijgestaan door
mr. Massmann als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2013.