In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een man en een vrouw met betrekking tot kinder- en partneralimentatie. De man verzocht het hof om de eerdere beschikkingen van de rechtbank te vernietigen en de kinderalimentatie op nihil te stellen, terwijl de vrouw in incidenteel appel vroeg om de afwijzing van haar verzoek tot partneralimentatie te herzien. De zaak betrof de erkenning van een uitspraak van een Singaporees gerechtshof, waarbij de man en vrouw in Singapore waren gescheiden en alimentatieverplichtingen waren vastgesteld. Het hof oordeelde dat er geen executieverdrag tussen Nederland en Singapore bestaat, waardoor de uitspraak van het Singaporees hof niet automatisch in Nederland kon worden erkend. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd is om de alimentatieverplichtingen opnieuw te beoordelen aan de hand van de Nederlandse wetgeving.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op partneralimentatie, maar dat de hoogte van de alimentatie moet worden vastgesteld op basis van de gewijzigde omstandigheden, waaronder het wegvallen van haar inkomen. De man heeft geen draagkracht aangetoond om alimentatie te betalen, waardoor de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie en kinderalimentatie zijn afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep procedures. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van internationale alimentatiezaken, vooral in het licht van verschillende rechtsstelsels en de erkenning van buitenlandse uitspraken.