ECLI:NL:GHDHA:2013:2864

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
200.113.610/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van Kempen
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een in Singapore gegeven beslissing inzake kinder- en partneralimentatie zonder executieverdrag met Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een man en een vrouw met betrekking tot kinder- en partneralimentatie. De man verzocht het hof om de eerdere beschikkingen van de rechtbank te vernietigen en de kinderalimentatie op nihil te stellen, terwijl de vrouw in incidenteel appel vroeg om de afwijzing van haar verzoek tot partneralimentatie te herzien. De zaak betrof de erkenning van een uitspraak van een Singaporees gerechtshof, waarbij de man en vrouw in Singapore waren gescheiden en alimentatieverplichtingen waren vastgesteld. Het hof oordeelde dat er geen executieverdrag tussen Nederland en Singapore bestaat, waardoor de uitspraak van het Singaporees hof niet automatisch in Nederland kon worden erkend. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd is om de alimentatieverplichtingen opnieuw te beoordelen aan de hand van de Nederlandse wetgeving.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op partneralimentatie, maar dat de hoogte van de alimentatie moet worden vastgesteld op basis van de gewijzigde omstandigheden, waaronder het wegvallen van haar inkomen. De man heeft geen draagkracht aangetoond om alimentatie te betalen, waardoor de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie en kinderalimentatie zijn afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep procedures. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van internationale alimentatiezaken, vooral in het licht van verschillende rechtsstelsels en de erkenning van buitenlandse uitspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Sector Civiel recht
Uitspraak : 17 juli 2013
Zaaknummer : 200.113.610/01
Rekestnummer rechtbank : 394871/FA RK 11-3978
[man]
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Frissen te 's-Gravenhage,
tegen
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 september 2012 in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking van 13 december 2011 en de beschikking 20 juni 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 14 december 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De man heeft op 28 januari 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • op 1 november 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 2 november 2012 een brief van diezelfde datum met een bijlage;
  • op 4 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 5 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 13 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 21 mei 2013 een tweetal V-formulieren met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
  • op 21 december 2012 een brief van diezelfde datum met een bijlage;
  • op 5 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 21 mei 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 31 mei 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en met bijstand van de tolk in de Engelse taal mevrouw P. Molenaar.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige sub 1] heeft geen gebruik gemaakt van de door het
hof geboden gelegenheid om schriftelijk haar mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen.
Bij de bestreden beschikking van 20 juni 2012 is - voor zover in hoger beroep van belang -:
  • de door de man met ingang van 20 mei 2011 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 7.500,- per maand;
  • de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen [minderjarige sub 1] en [minderjarige sub 2] voor de periode van 20 mei 2011 tot 31 december 2011 bepaald op € 720,00 per maand per kind en met ingang van 1 januari 2012 op € 730,00 per maand per kind.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
In geschil zijn de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, (hierna ook: partneralimentatie), de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Tevens is in geschil de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
[minderjarige sub 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen [minderjarige sub 1]),
[minderjarige sub 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige sub 2], en hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en, (het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog te bepalen dat:
3. primair: het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de kinderalimentatie als door haar verzocht wordt afgewezen;
4. subsidiair: de bijdrage van de man ten behoeve van [minderjarige sub 1] op nihil wordt gesteld dan wel op € 34,95 per maand, althans een zodanig bedrag wordt vastgesteld als het hof in goede justitie vermeent te behoren en de bijdrage van de man ten behoeve van [minderjarige sub 2] op nihil dan wel € 526,00 per maand wordt gesteld, althans een zodanig bedrag dat het hof in goede justitie vermeent te behoren.
5. de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot vaststelling van partneralimentatie, althans haar verzoek ter zake af te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het hoger beroep van de man en verzoekt om afwijzing van de verzoeken van de man in hoger beroep op alle onderdelen.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de vordering van de vrouw onder II in haar inleidend verzoek is afgewezen, voor zover de ingangsdatum van de kinderalimentatie op een later moment is gesteld dan 1 maart 2008 en voor zover niet meer dan € 7.500.- per maand aan partneralimentatie is opgelegd en (het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende:
het verzoek van de vrouw onder II in haar inleidend verzoekschrift toe te wijzen;
de ingangsdatum van de kinderbijdragen op 1 maart 2008 te stellen, althans op enige datum gelegen vóór 20 mei 2011;
tenuitvoerlegging bij lijfsdwang op te leggen tegen de man, voor het geval hij de opgelegde onderhoudsbijdrage voor de vrouw en de minderjarigen niet zou voldoen;
te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2012 € 12.500,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen;
deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof het incidenteel hoger beroep van de vrouw op al haar onderdelen af te wijzen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

Erkenning uitspraak gerechtshof in Singapore

5.
De man stelt dat de rechtbank een onjuiste uitleg geeft aan artikel 431 lid 2 Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook Rv), dan wel een onjuiste maatstaf aanlegt. Ten onrechte heeft de rechtbank op de voet van artikel 431 lid 2 Rv het geschil ten gronde volledig en zelfstandig beoordeeld. De man stelt dat de Nederlandse rechter de uitspraak van het gerechtshof van de republiek Singapore van 17 maart 2008 - waarin onder meer een beslissing is gegeven over de kinderalimentatie, de partneralimentatie en het trustfund – dient te erkennen. Deze uitspraak voldoet immers aan de drie minimumvereisten voor erkenning van een vreemd vonnis, zoals vermeld in de uitspraak van de Hoge Raad van 26 januari 1996, NJ 1997, 258. De rechtbank had, na toetsing aan die vereisten, zich moeten aansluiten bij de uitspraak van de rechter in Singapore en de vrouw de executoriale titel dienen te verlenen die zij in Nederland ontbeerde om de uitspraak van de rechtbank te Singapore ten uitvoer te leggen. De vrouw had derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar verzoeken.
6.
De vrouw stelt dat de rechtbank artikel 431 lid 2 Rv op de juiste wijze heeft toegepast. De vrouw verwijst naar het advies van het IJI in deze zaak, waarin wordt aangegeven dat de rechter de uitspraak van de rechter in Singapore mede in aanmerking kan nemen. Dit betekent niet dat de rechtbank de uitspraak moet overnemen. De rechter kan bovendien rekening houden met omstandigheden die zich na de uitspraak hebben voorgedaan. In de onderhavige zaak zijn de omstandigheden gewijzigd na de uitspraak van de rechter in Singapore, zodat die uitspraak slechts als een van de factoren in aanmerking moet worden genomen.
7.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat tussen Nederland en Singapore geen bilateraal of multilateraal executieverdrag in verband met alimentatie van kracht is op grond waarvan de Nederlandse rechter gehouden zou zijn tot erkenning van de uitspraak van het gerechtshof van de republiek Singapore van 17 maart 2008. Voornoemde uitspraak kan derhalve niet via de exequaturprocedure op de voet van artikel 985 Rv ten uitvoer worden gelegd. In deze omstandigheid dient derhalve de procedure van artikel 431 Rv gevolgd te worden, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Om een voor tenuitvoerlegging vatbare titel te verwerven kan het geding ingevolge artikel 431 lid 2 Rv opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. De Nederlandse rechter is bevoegd om binnen de grenzen van de Nederlandse beginselen van openbare orde te bepalen of aan een vreemd vonnis gezag moet worden toegekend.
8.
In de onderhavige zaak is gesteld noch gebleken dat de uitspraak van de rechter te Singapore niet voldoet aan de voor erkenning door de Nederlandse rechter gebruikelijke voorwaarden. Zo zijn partijen het er over eens dat de uitspraak tot stand is gekomen na een behoorlijke procesvoering, waarbij partijen beiden zijn bijgestaan door een advocaat en tevens de beginselen van hoor en wederhoor zijn toegepast. Voorts stelt het hof vast dat het Singaporese recht - en meer specifiek in deze zaak toegepast de ‘Womens Charter’ - niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Het hof is derhalve van oordeel dat sprake is van een hoge mate van aanvaardbaarheid van de grond waaraan de Singaporese rechter zijn bevoegdheid ontleende. Gelet op de wijze van de totstandkoming van de uitspraak kan derhalve, naar het oordeel van het hof, zwaar gewicht worden toegekend aan de uitspraak van het gerechtshof van de republiek Singapore van 17 maart 2008 en kan derhalve gezag aan voornoemde uitspraak worden toegekend.
9.
Het hof zal derhalve de verzoeken van partijen beoordelen in het licht van de uitspraak van 17 maart 2008 van het Singaporese gerechtshof.

Partneralimentatie

10.
In eerste aanleg is door de rechtbank aan de vrouw met ingang van 20 mei 2011 een partneralimentatie toegekend van € 7.500,- per maand. De man bestrijdt de behoefte van de vrouw aan een dergelijk hoge partneralimentatie. In Singapore is een partneralimentatie vastgesteld van SGD 2.000,- per maand, hetgeen ongeveer € 1.000,- bedraagt. Bovendien is de alimentatieverplichting op verzoek van de vrouw afgekocht met een bedrag van SGD 150.000,-. Bedoeling van partijen was om door betaling van een eenmalig bedrag van de alimentatieverplichting gekweten te zijn. De door de vrouw gestelde wijziging van omstandigheden wordt door de man niet ontkend, maar, zo stelt de man, er is geen sprake van een wezenlijke wijziging in de omstandigheden, zoals door het hof in Singapore in zijn uitspraak bedoeld, die een nieuwe beslissing over de partneralimentatie rechtvaardigt.
11.
De vrouw betwist dat de alimentatie met de toekenning van de lumpsum van SGD 150.000,- is afgekocht, en dat dat de bedoeling van partijen was. De lumpsum is te zien als een voorschot op een deel van de toekomstige alimentatietermijnen. In de uitspraak van het Singaporese hof is opgenomen dat de vrouw na een jaar mag verzoeken om verdere alimentatie als er een aanmerkelijke wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man of de vrouw is opgetreden. De vrouw beroept zich thans op zo een aanmerkelijke wijziging van omstandigheden. Zij stelt hiertoe dat partijen beiden naar Nederland zijn verhuisd, de man is gaan werken bij [werkgever] en samen met zijn nieuwe partner een huis van meer dan een miljoen euro heeft betrokken. Voorts stelt de vrouw dat zij is gaan werken bij de [werkgever vrouw] in Nederland, maar deze tijdelijke betrekking weer heeft verloren. De WW-uitkering van de vrouw is met ingang van 1 juli 2012 geëindigd.
Toepasselijk recht
12.
Het hof overweegt als volgt. Het recht dat van toepassing is op de alimentatieverplichting dient, nu het verzoek van de vrouw is ingediend voor 18 juni 2011, te worden beoordeeld aan de hand van het Haags Alimentatieverdrag 1973 (hierna ook: HAV). Aangezien de man de Nederlandse nationaliteit heeft en de vrouw de Zweedse nationaliteit is artikel 8 HAV van toepassing. In dit artikel is vastgelegd dat op de onderhoudsverplichting tussen de gescheiden echtgenoten en de herziening van beslissingen betreffende deze verplichtingen van toepassing is het recht dat is toegepast op de echtscheiding. In casu is derhalve het Singaporese recht van toepassing. Meer specifiek is op het verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen partneralimentatie de ‘Womens’s Charter 1961’ van toepassing. Hierin is - na de bepaling dat bij de vaststelling van de hoogte van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval waaronder een aantal specifiek genoemde zaken - opgenomen dat de maatstaf bij de vaststelling van de alimentatie is, dat partijen moeten worden gebracht in de situatie waarin zij zich zouden hebben bevonden indien het huwelijk niet was ontbonden en iedere partij zich behoorlijk van haar verantwoordelijkheden jegens de ander had gekweten.
Wijziging van omstandigheden
13.
In de uitspraak van het gerechtshof in Singapore is ter zake van de partneralimentatie geoordeeld dat de man aan de vrouw dient te betalen - rekening houdend met de omstandigheid dat de man al SGD 50.000,- aan vrouw had voldaan - SGD 100.000,- in 12 maandelijkse termijnen, ingaande 1 maart 2008. Voorts is bepaald dat de vrouw zich tot de rechter in eerste aanleg te Singapore kan wenden voor verdere alimentatie na een periode van een jaar, indien er sprake is van een misleidende voorstelling van de activa of het inkomen van de man of indien er sprake is van een wezenlijke wijziging in de omstandigheden van de man of de vrouw. Het hof zal, nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van een misleidende voorstelling van de activa of het inkomen van de man, beoordelen of sprake is van een wezenlijke wijziging van omstandigheden.
14.
De vrouw heeft ter zake van de wijziging van omstandigheden gesteld dat sprake is van een verhuizing van partijen naar Nederland, een inkomensverhoging aan de zijde van de man en het wegvallen van het inkomen van de vrouw met ingang van 1 juli 2012. Naar het oordeel van het hof is de verhuizing van de vrouw naar Nederland niet aan te merken als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, nu de verhuizing naar Nederland niet behoefteverhogend is aangezien de kosten voor levensonderhoud in Nederland voor de vrouw lager zijn dan in Singapore. De wijziging van het inkomen van de man kan mogelijk relevant zijn, doch slechts ten aanzien van de draagkracht van de man en niet voor de bepaling van de behoefte van de vrouw aangezien voor het vaststellen van de behoefte slechts relevant is het inkomen ten tijde van het huwelijk. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de vrouw met ingang van 1 juli 2012 betreft, naar het oordeel van het hof, wel een wezenlijke wijziging van omstandigheden, nu daarmee het inkomen van de vrouw is komen te vervallen en daarmee haar behoeftigheid is verhoogd. Nu sprake is van een wezenlijke wijziging van omstandigheden kan de vrouw worden ontvangen in haar verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen partneralimentatie.
Behoefte
15.
Door het gerechtshof in Singapore is de partneralimentatie vastgesteld aan de hand van de draagkracht van de man. De draagkracht is hierbij de beperkende factor geweest, waardoor de behoefte van de vrouw niet is vastgesteld. Teneinde te bezien of de vrouw behoefte heeft aan het vaststellen van een partneralimentatie, zal het hof eerstens de behoefte van de vrouw vaststellen.
16.
De vrouw heeft een behoeftelijst overgelegd waaruit een netto behoefte blijkt van € 7.499,95 per maand. De man bestrijdt deze behoefte van de vrouw en stelt dat de kosten van het levensonderhoud in Nederland een stuk lager zijn dan in Singapore, waardoor de behoefte niet op een hoger bedrag kan worden vastgesteld dan het door de rechter in Singapore vastgestelde bedrag van omstreeks € 1.000,- per maand.
17.
Het hof houdt rekening met de volgende door de vrouw gestelde maandelijkse lasten, die door de man onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden, danwel naar het oordeel van het hof redelijk zijn:
  • levensonderhoud (voeding en kleding): € 350,-;
  • huur: € 1.274,43;
Het hof acht voornoemde huur redelijk nu partijen tijdens hun verblijf in het buitenland ook altijd vergelijkbare woonruimte hebben gehuurd.
  • eigenaarslasten: € 54,-;
  • telefoon: € 69,95;
  • gas, water, licht: € 155,-;
  • inboedelverzekering: € 18,-;
  • persoonlijke verzorging: € 150,-;
  • premie zorgverzekering: € 124,10;
  • begrafenisverzekering: € 10,-;
  • autokosten: € 224,-;
  • mobiele telefonie: € 10,-.
Ter zake van de overige door de vrouw opgevoerde posten overweegt het hof als volgt.
Ontspanning
18.
De vrouw voert een post ontspanning op van in totaal € 1.016,- per maand. De man bestrijdt deze post volledig. Het hof is van oordeel dat het door de vrouw gestelde bedrag bovenmatig is. Het hof acht een post vakantie van € 250,- per maand redelijk. Ter zake van de posten cadeaus, uitgaan, uiteten, sporten, hobby’s en huisdieren zal het hof een forfaitair bedrag vaststellen van € 200,- per maand. Het hof heeft bij de vaststelling van deze bedragen rekening gehouden met de hoge welstand ten tijde van het huwelijk alsmede het internationale karakter van het leven dat partijen leidden, doch ook met de omstandigheid dat partijen reeds tien jaar uit elkaar zijn en derhalve deze mate van welstand niet van recente datum is.
Oudedagsvoorziening
19.
Het hof zal geen rekening houden met de door de vrouw gestelde post oudedagsvoorziening van € 1.085,- per maand. Deze post is door de man bestreden en door de vrouw niet onderbouwd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de man eveneens geen oudedagsvoorziening heeft opgebouwd.
Elektronica
20.
De vrouw stelt een post elektronica van € 120,- per maand. De vrouw onderbouwt deze post niet. Het hof acht een bedrag van € 50,- per maand redelijk.
Opstal- en brandverzekering
21.
Het hof zal geen rekening houden met de opstalverzekering van € 10,- per maand nu de vrouw een huurwoning heeft. Tevens houdt het hof geen rekening met de brandverzekering van € 12,- per maand nu de inboedelverzekering wordt geacht ook de kosten voortvloeiend uit brandschade te dekken.
Premie levensverzekering
22.
Het hof zal geen rekening houden met de premie levensverzekering nu deze is aangegaan ten behoeve van de kinderen en de kinderen geen rol spelen in de behoeftebepaling van de vrouw.
Reservering/ studiekosten / herinrichtingskosten/ rente en aflossing schulden
23.
De door de vrouw gestelde posten reservering (€ 700,- per maand), studiekosten (€ 30,- per maand), herinrichtingskosten (€ 200,- per maand) en rente en aflossing schulden (€ 82,- per maand) zijn door de man bestreden en door de vrouw niet danwel onvoldoende onderbouwd. Het hof zal geen rekening houden met voornoemde posten.
24.
De behoefte van de vrouw kan derhalve worden vastgesteld op € 2.939,48 netto per maand. Bruto komt dit neer op € 4.849,- per maand.
Behoeftigheid
25.
Het hof stelt vast dat de vrouw door het wegvallen van haar inkomen bij de [werkgever vrouw] en het beëindigen van haar WW-uitkering per 1 juli 2012 thans niet over enige inkomsten beschikt. Hoewel de man heeft gesteld dat de vrouw beschikt over vermogen waarmee zij in haar eigen behoefte kan voorzien, is dit aan het hof niet gebleken. Het hof stelt derhalve vast dat de vrouw niet in staat is in haar eigen behoefte te voorzien. Gelet op de huidige economische situatie, de leeftijd van de vrouw en de omstandigheid dat de vrouw niet de Nederlandse nationaliteit heeft en de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, is het hof van oordeel dat aan de vrouw geen verdiencapaciteit kan worden toegerekend. De behoeftigheid van de vrouw dient derhalve te worden vastgesteld op € 4.849,- bruto per maand.
Ingangsdatum partneralimentatie
26.
Het inkomen van de vrouw is met ingang van 1 juli 2012 weggevallen, zodat het hof deze datum - conform het verzoek van de vrouw – zal hanteren als ingangsdatum voor een nader te bepalen partneralimentatie.

Kinderalimentatie

27.
Ter zitting is door partijen verklaard dat niet in geschil is dat het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht evenals door de rechtbank in eerste aanleg is gedaan. Door de rechtbank is de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 720,- per maand per kind over de periode van 20 mei 2011 tot 31 december 2011. Met ingang van 1 januari 2012 is de kinderalimentatie vastgesteld op € 730,00 per maand per kind.
Behoefte minderjarigen
28.
De man bestrijdt de door de rechtbank vastgestelde behoefte van € 730,- per maand. De man grieft tegen de overweging van de rechtbank dat, gezien de expatstatus van het gezin ten tijde van het huwelijk en het internationale leven dat zij leidden de minderjarigen thans een dergelijk hoge behoefte hebben. Slechts in de periode dat de man voor [werkgever in buitenland] werkte had het gezin de expatstatus. De man betwist dat de kinderen een internationaal leven leiden. Ten aanzien van [minderjarige sub 2] stelt de man dat zij een behoefte heeft van € 526,- per maand. De behoefte van [minderjarige sub 1] is nihil, in elk geval per de datum dat zij in Nederland in een instelling verblijft. De man bestrijdt de periodiek terugkerende meerkosten in verband met de handicap van [minderjarige sub 1]. De kosten die de vrouw ten behoeve van [minderjarige sub 1] heeft, te weten de was- en kabelkosten ad € 34,95 per maand kunnen door haar worden voldaan uit de kinderbijslag.
29.
De vrouw stelt dat de man miskent dat partijen wel een internationaal leven leidden in Londen en Singapore. De minderjarigen zaten op internationale scholen en waren lid van prestigieuze expat clubs en er was veel contact met andere expats. Er waren inwonende nanny’s en ander huispersoneel, de kinderen waren veel luxe gewend. Thans leidt [minderjarige sub 2] nog steeds een internationaal leven, zij gaat regelmatig op vakantie, onderhoudt contacten met vriendinnen in Singapore en met haar oma in Zweden.
30.
Het hof overweegt als volgt. Nu de kinderalimentatie naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld, zal het hof de behoefte van de minderjarigen vaststellen aan de hand van de normbedragen, zoals opgenomen in de behoeftetabel. Ondanks het feit dat het netto besteedbaar gezinsinkomen niet bekend is, zal het hof uitgaan van de behoefte passend bij een netto gezinsinkomen van € 5.000,- of hoger. Het hof ziet hier aanleiding toe, nu door de vrouw gemotiveerd en gedetailleerd uiteen is gezet dat partijen een hoge welstand hadden ten tijde van het huwelijk. Door de man is dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Partijen zijn in 2008 gescheiden. In 2008 bedroeg de behoefte € 492,- per maand per kind. Na indexatie betreft de behoefte thans € 543,61. Hoewel de vrouw stelt dat [minderjarige sub 2] een internationaal leven leidt, heeft de vrouw deze stelling onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de hoge welstand die [minderjarige sub 2] tijdens het huwelijk genoot reeds is verdisconteerd in de door het hof vastgestelde behoefte.
31.
Ter zake van [minderjarige sub 1] overweegt het hof als volgt. Door de man is gesteld dat de behoefte van [minderjarige sub 1] uit de door de vrouw te ontvangen kinderbijslag kan worden voldaan. Het hof gaat aan deze stelling voorbij nu de kosten van [minderjarige sub 1] niet enkel bestaan uit was- en kabelkosten. Zo dienen er onder andere kosten te worden gemaakt voor kleding, kamerinrichting en bezoek. Het hof zal met ingang van januari 2011, de datum dat [minderjarige sub 1] woonachtig is in de AWBZ-instelling, haar behoefte in redelijkheid vaststellen op € 300,- per maand. Tot januari 2011 geldt voor [minderjarige sub 1] dezelfde behoefte als voor [minderjarige sub 2].
Ingangsdatum kinderalimentatie
32.
De vrouw stelt dat de rechtbank de ingangsdatum van de kinderalimentatie ten onrechte heeft bepaald op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift door de vrouw. De vrouw stelt dat als ingangsdatum 1 maart 2008 had moeten worden gehanteerd. De man was krachtens de uitspraak van het gerechtshof te Singapore van 17 maart 2008 gehouden kinderalimentatie betalen. De man heeft de kinderalimentatie echter nooit betaald en de vrouw heeft deze bedragen nooit kunnen incasseren.
33.
De man betwist de stelling van de vrouw. Volgens de man heeft de rechtbank de ingangsdatum - voor zover de rechtbank daarover had mogen beslissen, hetgeen de man betwist omdat hij meent dat de uitspraken van Singaporese rechtens geldend zijn - juist vastgesteld.
34.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft op 18 mei 2011 een verzoek ingediend ter zake van de vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie. Nu de rechter in Singapore reeds op 17 maart 2008 een uitspraak hiertoe heeft gedaan had het op de weg van de vrouw gelegen eerder een verzoekschrift in te dienen teneinde ook in Nederland een voor tenuitvoerlegging vatbare titel te verkrijgen. De toelichting van de vrouw ter zitting dat zij niet eerder beschikte over financiële middelen om te procederen doet hier niet aan af. Het hof zal derhalve de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg hanteren als ingangsdatum voor de kinderalimentatie.
Draagkracht man
35.
De ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie is vastgesteld op 18 mei 2011. Het hof zal derhalve de draagkracht van de man bepalen met ingang van deze datum.
36.
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om enig bedrag aan partner- en kinderalimentatie te betalen. De man voert in dit verband aan dat hij begin 2010 is ontslagen bij [werkgever] waarna hij tot 18 augustus 2010 zijn loon heeft doorbetaald gekregen zonder aanspraak te hebben op een verdere ontslagvergoeding. Nadien heeft de man geen vaste dienstbetrekking meer kunnen verwerven. Naar zeggen van het UWV had de man geen recht op een WW-uitkering, omdat hij daarvoor te kort bij het bedrijf had gewerkt. Uit zijn buitenlandse onderneming te Singapore, [onderneming man], heeft de man geen inkomen, omdat hij sedert 2008 niet meer in Singapore verblijft. De onderneming zal worden opgeheven. Sinds zijn ontslag bij [werkgever] heeft de man vele sollicitatie inspanningen verricht, doch deze zijn zonder resultaat gebleven. De door de vrouw gestelde reizen naar Azië heeft de man gemaakt in het kader van het onderhouden van zijn netwerk teneinde een baan te vinden. Ter zake van zijn vermogen stelt de man, dat hij door geschreven put-optieposities gevolgd door de daling van de aandelenmarkt in 2011 bijna zijn gehele vermogen heeft verloren. De man wordt onderhouden door zijn partner en door zijn ouders. De partner van de man is tandarts en heeft een inkomen van € 47.152,- per jaar bruto. Zij heeft echter naast haar inkomen in Nederland ook een tandartsenpraktijk in Thailand waar zij inkomsten uit genereert. Voorts beschikt de nieuwe partner van de man over vermogen in Thailand.
37.
De vrouw betwist dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen draagkracht heeft. De man heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn inkomen en vermogen. De vrouw vermoedt dat hij op enige wijze samenwerkt met [werkgever] aangezien hij zich ook na augustus 2010 heeft gepresenteerd als managing director van die onderneming. Op dit moment is de man managing director voor het [naam project] project in Indonesië en heeft de man het afgelopen jaar veelvuldig zakenreizen naar Azië ondernomen. Voorts betwist de vrouw dat de man geen inkomen heeft uit zijn onderneming in Singapore, [onderneming man] en betwist zij dat de man geen vermogen heeft. De man onderbouwt het verlies van zijn vermogen door dalingen op de aandelenmarkt niet. De vrouw vermoedt dat de man buitenlands vermogen heeft. Immers de man leeft nog altijd in grote welstand. Zo woont de man samen met zijn nieuwe partner in een huis in [woonplaats] met een waarde van 1,4 miljoen euro, bezit hij huizen in Thailand en op Bali en geeft hij op grote schaal geld uit.
38.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft in hoger beroep de aangifte en voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2011 overgelegd. De man heeft ter zitting gesteld dat nog geen definitieve aanslag beschikbaar is aangezien de man een verzoek tot middeling heeft gedaan. Uit deze aanslag blijkt een negatief inkomen van € 55.213,-. De man heeft desgevraagd aan het hof verklaard dat in zijn aangifte zijn wereldinkomen is opgenomen en hij geen andere inkomsten heeft dan vermeld op zijn aangifte. Voorts heeft de man gesteld dat hij thans bij zijn ouders woont en een WWB-uitkering heeft aangevraagd. Ter zake van de woning in [woonplaats] stelt de man dat deze eigendom is van zijn nieuwe partner en dat zij uit haar inkomsten als tandarts in Nederland en uit vermogen in Thailand de maandelijkse rentelasten voldoet. Hoewel het hof van oordeel is dat de geldstromen van de man onduidelijk zijn, heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de man over inkomen danwel vermogen beschikt. De vrouw heeft weliswaar gemotiveerd gesteld dat de man werkt en over inkomsten beschikt, doch dit is door de man gemotiveerd bestreden. Nu de vrouw niet heeft kunnen aantonen en het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de man over inkomen danwel vermogen beschikt, gaat het hof er vanuit dat de man geen draagkracht heeft om enige onderhoudsbijdrage te leveren.
Verdeling kosten kinderen
39.
Gelet op het feit dat de man niet beschikt over enige draagkracht en derhalve geen kinderalimentatie kan worden vastgesteld, komt het hof niet toe aan de bespreking van de grief ter zake van de verdeling van de bijdrage van beide ouders in de kosten van de minderjarigen.
Lijfsdwang
40.
Het gebrek aan draagkracht aan de zijde van de man leidt er eveneens toe dat het verzoek van de vrouw om lijfsdwang toe te passen geen bespreking behoeft.
Trustfund
41.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw de man te veroordelen tot betaling van de som van € 212.800,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2008. Dit bedrag betreft het vermogen van het [trustfund] Trustfund, dat is opgezet voor betaling van voorziene en onvoorziene kosten van de minderjarigen. De man heeft in strijd met de uispraak van het gerechtshof te Singapore feitelijk het beheer over dit fonds, terwijl door de rechter in Singapore was geoordeeld dat de vrouw dit bedrag diende te beheren. Nu de man al jaren volhardt in zijn weigering aan de vrouw rechtsreeks onderhoudsbijdragen te betalen, verzoekt de vrouw voornoemd bedrag uit te keren opdat zij direct over dit geld kan beschikken. De vrouw stelt dat, gelet op het welstandsniveau van de minderjarigen, niet alle kosten voor onder meer scholing en hobby’s uit de kinderalimentatie kunnen worden voldaan. In het geval van [minderjarige sub 1] is hierbij van belang dat zij vanaf haar meerderjarigheid een Wajong-uitkering zal ontvangen, die haar behoefte niet dekt.
42.
De man stelt dat de vrouw zich niet tot de Nederlandse rechter kan wenden in verband met het Trustfund, omdat in de uitspraak van het gerechtshof te Singapore is bepaald dat de vrouw zich bij problemen kan wenden tot rechter Choo Han Chek. Dit sluit iedere andere rechterlijke autoriteit uit. Indien het hof toch een inhoudelijk oordeel zal geven over het Trustfund, stelt de man dat het Trustfund ertoe strekte de vrouw de zekerheid te bieden dat zij - na verhuizing van de man naar Nederland - in Singapore altijd zou kunnen beschikken over geld voor het levensonderhoud van beide dochters. Nu partijen in Nederland wonen, heeft de vrouw geen belang meer bij het Trustfund, temeer ook omdat de welstand van de minderjarigen is verdisconteerd in de hoogte van de kinderalimentatie, waardoor er geen noodzaak bestaat voor een extra voorziening. Bovendien kan de man niet vrijelijk over de gelden uit het Trustfund beschikken, nu het beheer door een onafhankelijke trustee wordt gevoerd. Ter zake van [minderjarige sub 1] stelt de man dat de Wajong-uitkering kostendekkend zal zijn.
43.
Het hof overweegt als volgt. Uit de uitspraak van het Gerechtshof te Singapore volgt dat het Trustfund strekt ter voorziening in alle ‘redelijke (on)kosten, die nodig zijn voor het welzijn en de opleiding van de minderjarigen’. Naar het oordeel van het hof maken voornoemde (on)kosten onderdeel uit van de vastgestelde behoefte aan kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Nu de in rechtsoverweging 30 en 31 vastgestelde behoefte van de minderjarigen reeds voorziet in alle kosten van verzorging en opvoeding leidt de uitkering van een bedrag van € 212.800,- tot een dubbeltelling van de kosten. Het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
44.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw ter zake de vaststelling van partneralimentatie alsnog af;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Kempen en Breederveld, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2013.