In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie die de man moet betalen voor de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de alimentatie is vastgesteld op € 300,- per maand. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de behoefte van de minderjarige vast te stellen op € 145,- per maand. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de beschikking en veroordeling van de man in de proceskosten.
De man stelt dat de rechtbank de behoefte van de minderjarige ten onrechte heeft vastgesteld op € 300,- per maand, en voert aan dat zijn inkomen € 1.200,- netto per maand bedraagt. Het hof overweegt dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte alimentatie te betalen, maar komt tot de conclusie dat hij wel degelijk in staat is om de alimentatie van € 300,- per maand te voldoen. Het hof houdt rekening met de financiële situatie van de man, die als verhuizer werkt en te maken heeft met een fluctuerend inkomen door de economische crisis.
Wat betreft de proceskostenveroordeling overweegt het hof dat de man in eerste aanleg niet is verschenen en daardoor de vrouw onterecht in deze procedure heeft betrokken. Echter, het hof wijst het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen af, omdat het hoger beroep ook de mogelijkheid biedt om de eerdere beslissing te verbeteren of aan te vullen. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.