ECLI:NL:GHDHA:2013:2862

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
200.127.880/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Stollenwerck
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een opgelegde omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een omgangsregeling. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had op 31 mei 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 17 april 2013. De vader, verweerder in hoger beroep, had op 24 juni 2013 een verweerschrift ingediend. De moeder verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat de minderjarigen hevig hadden geprotesteerd tegen de omgangsregeling en zij stelde dat er sprake was van trauma bij de kinderen door de gedragingen van de vader. De vader bestreed het verzoek en stelde dat er geen reden was om de uitvoerbaarheid te schorsen, aangezien de moeder eerder had toegezegd mee te werken aan het contactherstel.

Tijdens de zitting op 10 juli 2013 waren de vader en de raad voor de kinderbescherming niet verschenen, terwijl de bijzondere curator had aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. De advocaat van de moeder overhandigde pleitnotities. Het hof overwoog dat de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel moet worden gerespecteerd, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een schorsing rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat de moeder geen nieuwe omstandigheden had aangevoerd die een schorsing rechtvaardigden en dat het belang van de vader om contactherstel met de minderjarigen te bevorderen zwaarder woog dan het belang van de moeder om de uitvoerbaarheid te schorsen.

Het hof wees het verzoek van de moeder tot schorsing af en oordeelde dat de regeling voor contactherstel moest worden voortgezet. Tevens werd het verzoek van de vader om de moeder in de proceskosten te veroordelen afgewezen, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De uitspraak werd gedaan door mrs. Van Leuven, Stollenwerck en Van Wijk, met mr. Braat als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juli 2013
Zaaknummer : 200.127.880/02
Rekestnummer rechtbank : FA RK 09-8166
[moeder],
wonende te[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.A. Fijma te Zwijndrecht,
tegen
[vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Dordrecht,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • mr. M.G. Hoogerwerf, als bijzondere curator van de na te noemen minderjarigen;
  • Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland zuid te Dordrecht, hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 31 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 april 2013 van de rechtbank Dordrecht.
De vader heeft op 24 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 28 juni 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 8 juli 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is voor wat betreft het schorsingsverzoek op 10 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de advocaat van de vader;
  • mevrouw C. van Breugel namens Jeugdzorg.
De vader en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De bijzondere curator heeft bij brief van 9 juli 2013 aan het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de moeder dient mee te werken en te blijven meewerken aan het herstel van het contact tussen de vader en de minderjarigen:
  • [minderjarige sub 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige sub 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna ook: de minderjarigen)
overeenkomstig het stappenplan zoals door Jeugdzorg is opgesteld:
  • de eerste stap is dat de vader regelmatig weer een kaart en later een briefje aan de minderjarigen kan sturen, waarop de minderjarigen kunnen reageren;
  • de tweede stap is telefonisch contact van enkele minuten, uiteindelijk wekelijks, waarbij deze contacten in eerste instantie op de speaker worden begeleid;
  • de derde stap is een ontmoeting tussen de vader en de minderjarigen op een neutrale plek onder begeleiding.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VANDE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDENBESCHIKKING

1.
In geschil is thans de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
2.
De moeder verzoekt ex artikel 360 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook: Rv) de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen.
3.
De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek van de bestreden beschikking ex artikel 360 lid 2 Rv de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen danwel dat verzoek van de moeder af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding.
4.
De moeder stelt dat de minderjarigen hevig hebben geprotesteerd tegen de vastgestelde omgangsregeling. De omgang had niet vastgesteld mogen worden nu het rapport van Jeugdzorg niet volledig is, omdat geen rekening is gehouden met de conclusies van de bijzondere curator dat sprake is van een trauma bij de minderjarigen. Dit trauma is veroorzaakt doordat de vader heeft gedreigd de minderjarigen met de auto te overrijden. Gezien de zwaarwegende en spoedeisende belangen van de moeder en de minderjarigen verzoekt de moeder de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
5.
De vader verweert zich daartegen als volgt. Er bestaat geen grond om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Het verzoek van de moeder bevreemdt, nu zij in eerste aanleg had toegezegd haar medewerking te verlenen aan het contactherstel. Niet valt in te zien waarom de bestreden beschikking ook voor de eerste stappen van contactherstel, te weten het schrijven van kaartjes en brieven en daarna telefonisch contact, zou moeten worden geschorst. In de praktijk wordt een en ander al vormgegeven, hierbij is niet gebleken dat zulks strijdig met de belangen van de minderjarigen zou zijn. Voorts bestrijdt de vader de minderjarigen op enigerlei wijze te hebben bedreigd. Bovendien is de rapportage van de bijzondere curator, waarin dit trauma wordt beschreven, door de rechtbank in eerste aanleg reeds betrokken in haar oordeel. Er hebben zich aldus geen nieuwe omstandigheden voorgedaan, die een schorsing van de bestreden beschikking rechtvaardigen.
6.
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd (vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, LJN: BC 5012):
  • i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
  • ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van de degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
  • iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan de verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
7.
De uitvoerbaarheid bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem of haar - althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg - toekomt. Het belang van de vader ligt hierin besloten dat hij in afwachting van de behandeling en de beslissing in de hoofdzaak in hoger beroep - door middel van de eerste stap en/of tweede stap - kan werken aan contactherstel met de minderjarigen zoals door de rechtbank is bepaald. Het belang van de moeder is daarin gelegen dat de minderjarigen – door geen uitvoering te geven aan het door de rechtbank bepaalde – nog niet hoeven te werken aan een aanvang van contactherstel met de vader.
8.
Het hof stelt vast dat uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg blijkt dat in eerste aanleg is gesproken over de inhoud van het verslag van de bijzondere curator. Tevens blijkt dat de moeder ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat zij zich kan verenigen met het stappenplan, zoals voorgesteld door Jeugdzorg. De moeder heeft in eerste aanleg voorts verklaard dat de minderjarigen kaarten ontvingen van de vader. [minderjarige sub 2] heeft hier positief op gereageerd, [minderjarige sub 1] reageerde negatief. Dit vormde in eerste aanleg echter geen aanleiding voor de moeder om niet in te kunnen stemmen met het stappenplan. Ook ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat de door de vader verstuurde kaartjes niet tot heftige emoties hebben geleid. Het hof stelt aldus vast dat de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden reeds door de rechtbank in eerste aanleg zijn meegewogen in haar oordeel en thans geen sprake is van wijziging van omstandigheden..
9.
Het hof stelt voorts vast dat de vader reeds vier jaar geen contact heeft gehad met de minderjarigen. Nu het in beginsel in het belang van kinderen moet worden geacht contact met beide ouders te hebben, acht het hof het van belang dat de eerste stappen van het contactherstel thans niet worden onderbroken. Hoewel door de moeder de afgelopen jaren beschuldigingen zijn geuit over gedragingen van de vader jegens de minderjarigen zijn deze niet komen vast te staan, hetgeen ook door Jeugdzorg ter zitting in hoger beroep nogmaals is bevestigd. De door de rechtbank vastgestelde regeling omvat een zeer rustige en evenwichtige opbouw van het herstel van contact. Daadwerkelijke omgang is hierbij voorlopig niet aan de orde, temeer nu partijen ter zitting hebben verklaard dat een onderzoek door het NIFP zal plaatsvinden en gedurende dit onderzoek op advies van het NIFP terughoudend met contactmomenten zal worden omgegaan. Het hof acht het van belang voor de minderjarigen en de vader dat de opbouw van de beperkte omgang die zich nu ontwikkelt kan worden voortgezet. Het hof is aldus van oordeel dat het belang van de vader dat uitvoering wordt gegeven aan de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de moeder om voornoemde beschikking wat de uitvoerbaarheid bij voorraad betreft te schorsen.
10.
Ter zake van het verzoek van de vader de moeder te veroordelen in de proceskosten overweegt het hof als volgt. Het hof ziet, mede gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, geen aanleiding de moeder te veroordelen in de proceskosten. Het verzoek van de vader zal worden afgewezen.
11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.

BESLISSING

Het hof:
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Stollenwerck en Van Wijk, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2013.