In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van het gezag over twee minderjarigen. De moeder, die in hoger beroep is gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Dordrecht, verzoekt om haar te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, met uitsluiting van de vader, of in ieder geval om gezamenlijk gezag. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en wenst de huidige gezagsverhouding te handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar dat de huidige situatie bij de grootouders van de minderjarigen stabiel en veilig is. Het hof oordeelt dat de wijziging van de gezagssituatie niet in het belang van de minderjarigen is, omdat de huidige gezagsverhouding voldoende werkbaar is en de minderjarigen zich goed ontwikkelen. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarigen, waarbij het hof concludeert dat de betrokkenheid van de vader, hoe beperkt ook, van belang is voor de ontwikkeling van de kinderen.