In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht aangevochten, waarin was bepaald dat de minderjarige eenmaal per maand bij de vader zou verblijven. Jeugdzorg stelde dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een uitbreiding van de omgangsregeling rechtvaardigden en dat de vader niet in staat was om voor de minderjarige te zorgen. De vader daarentegen betoogde dat de uitbreiding van de omgang in het belang van de minderjarige was, omdat dit leidde tot meer rust tijdens de bezoeken. De moeder steunde het standpunt van de vader.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader, na eerdere afwijzingen van zijn verzoeken, nu wel ontvankelijk was in zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling, omdat de minderjarige herhaaldelijk had aangegeven behoefte te hebben aan een ruimere omgang. Het hof oordeelde dat de uitbreiding van de omgang met één nacht per maand geen negatieve invloed had op de minderjarige en dat de omgang goed verliep. De zorgen van Jeugdzorg over de uitbreiding van de omgang werden door het hof niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om de bestaande regeling te wijzigen.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van de wensen van de minderjarige en de noodzaak om de omgangsregeling in het belang van het kind te beoordelen.