ECLI:NL:GHDHA:2013:2857

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
200.115.858.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige, verzoek tot schorsing afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht aangevochten, waarin was bepaald dat de minderjarige eenmaal per maand bij de vader zou verblijven. Jeugdzorg stelde dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een uitbreiding van de omgangsregeling rechtvaardigden en dat de vader niet in staat was om voor de minderjarige te zorgen. De vader daarentegen betoogde dat de uitbreiding van de omgang in het belang van de minderjarige was, omdat dit leidde tot meer rust tijdens de bezoeken. De moeder steunde het standpunt van de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader, na eerdere afwijzingen van zijn verzoeken, nu wel ontvankelijk was in zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling, omdat de minderjarige herhaaldelijk had aangegeven behoefte te hebben aan een ruimere omgang. Het hof oordeelde dat de uitbreiding van de omgang met één nacht per maand geen negatieve invloed had op de minderjarige en dat de omgang goed verliep. De zorgen van Jeugdzorg over de uitbreiding van de omgang werden door het hof niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om de bestaande regeling te wijzigen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van de wensen van de minderjarige en de noodzaak om de omgangsregeling in het belang van het kind te beoordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 mei 2013
Zaaknummer : 200.115.858.01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-8968
De Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
tegen
[vader],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C. Reintjes-Wendenburg te Maastricht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[moeder],
thans verblijvende te De Woenselse Poort te Eindhoven,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Th. M. Briggeman te Dordrecht.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Jeugdzorg is op 26 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19
september 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend.
De vader heeft op 10 december 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 20 november 2012 een brief van 19 november 2012 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 5 november 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De vader en de moeder hebben met het oog op de op 14 december 2012 voorziene mondelinge behandeling van het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad op 13 december 2012 een verzoek tot wraking gedaan.
Dit wrakingsverzoek is op 9 januari 2013 ter zitting behandeld.
Bij beslissing van 30 januari 2013 is door de wrakingskamer van het hof beslist dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking. Het verzoek van de vader tot wraking van mr. H.P.C. van Dijk is toegewezen. Het verzoek tot wraking van mr. J.M. van de Poll en mr. G. Kleykamp-van der Ben is afgewezen.
Op 6 februari 2013 heeft de zitting plaatsgevonden ter zake de behandeling van het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad alsmede ter zake van de behandeling van de hoofdzaak. Ter zitting is door de advocaten van de vader en de moeder een mondeling verzoek tot wraking van mr. P.B. Kamminga en mr. R.M. Bos gedaan.
Bij beslissing van 6 maart 2013 is door de wrakingskamer van het hof het verzoek tot wraking van mr. P.B. Kamminga en mr. R.M. Bos afgewezen. Tevens is afgewezen het verzoek van Jeugdzorg dat een volgend wrakingsverzoek van de vader en de moeder niet in behandeling wordt genomen.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 24 april 2013 voortgezet. Tijdens de mondelinge behandeling is zowel het schorsingsverzoek als de hoofdzaak behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • mevrouw N. Konings, mevrouw T. Verweij en mevrouw mr. N.E. Mostert namens Jeugdzorg;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Jeugdzorg heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] was reeds voorafgaand aan de zitting op 6 februari 2013 in raadkamer gehoord.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof onmiddellijk zijn beslissing op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad medegedeeld. Bij deze beschikking van 24 april 2013 heeft het hof het verzoek van Jeugdzorg tot schorsing van werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking van 19 september 2012 afgewezen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de na te noemen minderjarige eenmaal per maand in een oneven weekend bij de vader zal verblijven van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur, dit in aansluiting op de reeds bestaande en in de toekomst mogelijk nog verder uit te breiden omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, inhoudende dat de minderjarige in de oneven weekenden op zaterdag van 11.00 uur 19.00 uur bij de vader verblijft. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • na te noemen minderjarige is geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder;
  • bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 25 januari 2012, bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 16 mei 2012, zijn de vader en de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.
Thans is in geschil de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige], geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna te noemen: de minderjarige).
2.
Jeugdzorg verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
4.
Jeugdzorg stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de omgang tussen de vader en de minderjarige dient te worden uitgebreid met één overnachting per maand. Primair stelt Jeugdzorg dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, nu er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden sedert de beschikking van dit hof van 16 mei 2012. Subsidiair stelt Jeugdzorg dat de uitbreiding van de omgangsregeling een nadelige invloed heeft op het gedrag van de minderjarige. De vader is onmachtig om zorg te dragen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De vader heeft moeite aan te sluiten bij de behoefte van de minderjarige en de nog steeds zichtbare systeemproblematiek, die eerder maakte dat de minderjarige ernstig is beschadigd in de thuissituatie. Om deze redenen is besloten te kiezen voor een omgangsregeling zonder logeren. De vader is beperkt leerbaar gebleken in het vormgeven van de bezoeken, waardoor het niet in het belang van de minderjarige is de omgang op dit moment uit te breiden. Bovendien doet een uitbreiding van de bezoeken geen recht aan het gewijzigde perspectief van de minderjarige. Gelet op de systeemproblematiek en de ontheffing van de ouders uit het gezag ligt het perspectief van de minderjarige in het projectgezin en niet langer bij zijn ouders. Tot slot stelt Jeugdzorg dat de vader de minderjarige betrekt in zijn strijd tegen Jeugdzorg en hij de minderjarige hiermee in een loyaliteitsconflict brengt. Dit loyaliteitsconflict belemmert de minderjarige in zijn identiteitsontwikkeling en het leren opkomen voor zichzelf.
5.
De vader stelt dat de uitbreiding van de omgang in het belang van de minderjarige moet worden geacht, nu dit heeft geleid tot meer rust in de bezoeken. De minderjarige heeft behoefte aan deze rust. Sinds de bestreden beschikking heeft de minderjarige zeven keer bij de vader gelogeerd en dit is erg goed gegaan. Door de school van de minderjarige is gesteld dat de minderjarige erg opgewekt op school komt na een weekend bij zijn vader. De vader beseft dat de minderjarige niet meer thuis zal komen wonen en stelt dat er derhalve geen verkeerd beeld wordt geschetst wanneer de omgang wordt uitgebreid.
6.
De moeder deelt het standpunt van de vader.

Ontvankelijkheid

7.
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat de grondslag van deze procedure betreft de schriftelijke aanwijzing van 3 november 2011. Aan de kinderrechter kan worden verzocht een aanwijzing vervallen te laten verklaren. In casu echter is deze aanwijzing ingehaald door de beslissing van de kinderrechter van de rechtbank Dordrecht van 25 januari 2012 waarbij beide ouders zijn ontheven van het gezag. Dit brengt mee dat de vader niet langer kon verzoeken om een vervallenverklaring van de aanwijzing. Hierdoor stond er voor de vader geen andere mogelijkheid open dan zich te wenden tot de kinderrechter met het verzoek om op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) een omgangsregeling vast te stellen. Nu een eerder verzoek van de vader om uitbreiding van de omgang was afgewezen, kon de vader gelet op het bepaalde in artikel 1:377e BW slechts een nieuw verzoek tot vaststelling van een ruimere omgangsregeling indienen op grond van een wijziging van omstandigheden.
8.
Het hof zal thans beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden. Jeugdzorg merkt immers terecht op dat in de beschikking van dit hof van 16 mei 2012 tevens een afwijzende beslissing was gegeven op het door de vader subsidiaire - op artikel 1:377a BW gebaseerde - gedane verzoek tot vaststelling van een (meer uitgebreide) omgangsregeling. Anders dan Jeugdzorg merkt het hof evenwel de nadien bij herhaling door de minderjarige geuite schriftelijke wens om een ruimere omgangsregeling inclusief een overnachting vast te stellen, aan als een wijziging van omstandigheden waardoor de vader kan worden ontvangen in zijn verzoek.

Verruiming van de omgangsregeling

9.
Ter zitting is gebleken dat de grootste zorg van Jeugdzorg ter zake van de uitbreiding van de omgang erin is gelegen dat dit het door Jeugdzorg voorgenomen behandelplan doorkruist en dat een uitbreiding van de omgang geen recht doet aan het gewijzigde perspectief van de minderjarige. Het hof benadrukt dat Jeugdzorg - in het belang van de minderjarige - voldoende ruimte dient te krijgen in de uitoefening van de voogdij en zij daarbij aan de minderjarige een passend behandelplan moet kunnen bieden. Anderzijds stelt het hof vast dat de uitbreiding van de omgang zeer beperkt van omvang is en de vader ter zitting heeft verklaard in te zien dat de huidige uitbreiding voorlopig het maximaal haalbare is. Het hof stelt vast dat ten tijde van de zitting de minderjarige reeds zeven keer bij de vader heeft gelogeerd. Ter zitting is onbestreden komen vast te staan dat dit niet heeft geleid tot een (negatieve) gedragsverandering bij de minderjarige. Zowel de vader als Jeugdzorg hebben verklaard dat de omgang goed verloopt en dat de minderjarige meer rust ervaart tijdens de omgang. Naar het oordeel van het hof levert de verruiming van de omgangsregeling met één nacht per maand dan ook geen strijd op met de zwaarwegende belangen van de minderjarige, zodat de door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling in stand kan blijven.
10.
Dit leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Kempen en Bos, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2013.