In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, geboren in 1997, die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De kinderrechter had op 25 februari 2013 besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Jeugdzorg en haar te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van zes maanden. De minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, heeft aangevoerd dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is en dat zij voldoende weerbaar is geworden om weer thuis te wonen. De ouders van de minderjarige steunen haar verzoek en geven aan dat zij de minderjarige graag weer thuis willen hebben.
Jeugdzorg heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de minderjarige destijds ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen had, die een gesloten plaatsing rechtvaardigden. Tijdens de zitting heeft Jeugdzorg benadrukt dat de minderjarige in het verleden gedragsproblemen vertoonde, school verzuimde en in aanraking kwam met politie en justitie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en vastgesteld dat de zorgen over de minderjarige, ondanks haar verbeteringen, nog steeds aanwezig zijn. Het hof oordeelt dat de geboden hulpverlening in een gesloten setting noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de minderjarige.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het verzoek van de minderjarige om vernietiging van de machtiging tot gesloten plaatsing is afgewezen. Het hof benadrukt dat de hulpverlening moet worden afgerond en dat de begeleiding van Jeugdzorg essentieel is voor een succesvolle terugkeer naar de thuissituatie. De beslissing is genomen op 10 juli 2013 door de rechters M. Lückers, A. Jansen en L. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door griffier mr. Rasmijn.