In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een tweejarige minderjarige, die eerder al uit huis geplaatst is geweest. De vader heeft hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin Jeugdzorg gemachtigd werd om de minderjarige van 27 maart 2013 tot 7 september 2013 uit huis te plaatsen. De vader stelt dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is en dat er minder ingrijpende alternatieven zijn. De moeder steunt de vader in zijn verzoek tot terugplaatsing van de minderjarige. Jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming zijn echter van mening dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft vanwege de onveilige thuissituatie en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. Tijdens de zitting wordt duidelijk dat de ouders de ernst van de situatie niet volledig onderkennen en dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedkundige kwaliteiten van de ouders. Het hof oordeelt dat de eerdere beslissing van de kinderrechter terecht is en dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk blijft. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders moeten eerst de benodigde stabiliteit en veiligheid in hun thuissituatie creëren voordat er kan worden overwogen tot terugplaatsing over te gaan.