ECLI:NL:GHDHA:2013:2846

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
200.125.949.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Jansen
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige en de noodzaak van zorgvuldige terugplaatsing

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een tweejarige minderjarige, die eerder al uit huis geplaatst is geweest. De vader heeft hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin Jeugdzorg gemachtigd werd om de minderjarige van 27 maart 2013 tot 7 september 2013 uit huis te plaatsen. De vader stelt dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is en dat er minder ingrijpende alternatieven zijn. De moeder steunt de vader in zijn verzoek tot terugplaatsing van de minderjarige. Jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming zijn echter van mening dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft vanwege de onveilige thuissituatie en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. Tijdens de zitting wordt duidelijk dat de ouders de ernst van de situatie niet volledig onderkennen en dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedkundige kwaliteiten van de ouders. Het hof oordeelt dat de eerdere beslissing van de kinderrechter terecht is en dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk blijft. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders moeten eerst de benodigde stabiliteit en veiligheid in hun thuissituatie creëren voordat er kan worden overwogen tot terugplaatsing over te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 juli 2013
Zaaknummer : 200.125.949/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-632
[de vader]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.B. Baumgarten te Den Haag,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
1.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.P.J. van der Eerden te Den Haag,
2.
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 23 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 maart 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Jeugdzorg heeft op 10 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 22 mei 2013 een brief van 21 mei 2013 met bijlagen;
  • op 14 juni 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is, tezamen met het appel van de moeder tegen de bestreden beschikking, met zaaknummer 200.125.947/01, op 26 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw K.A. Hompert namens de raad;
  • mevrouw A. van Tol en mevrouw R. Bol namens Jeugdzorg.
Ter zitting heeft de moeder een verslag van haar urinecontroles over de periode van 8 april 2013 tot en met 20 juni 2013 overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de na te noemen minderjarige van 27 maart 2013 tot 7 september 2013 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, zulks conform het indicatiebesluit van 26 maart 2013. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de machtiging de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum in] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), voor de periode van 27 maart 2013 tot 7 september 2013 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
2.
De vader verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen en het door Jeugdzorg gedane verzoek tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen af te wijzen
.
3.
De raad en Jeugdzorg verzoeken het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4.
De vader voert het volgende aan. De door Jeugdzorg aan haar verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing ten grondslag liggende stellingen rechtvaardigen deels niet (meer) de conclusie dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Er zijn minder vergaande alternatieven die aan de vader zelf hulp en steun kunnen bieden bij de opvoeding. De vader hecht eraan te vermelden dat de moeder heeft ingestemd met een terugplaatsing van de minderjarige bij de vader. Ter zitting is namens de vader naar voren gebracht dat er bij de minderjarige sinds de uithuisplaatsing een gedragsverandering in positieve zin is te zien. De vader is van mening dat deze lijn met hulpverlening is voort te zetten. Voorts is namens de vader te kennen gegeven dat de ouders zich zorgen maken om de ongelukjes die de minderjarige in het pleeggezin steeds heeft, waardoor hij steeds kleine verwondingen heeft. Op advies van de advocaten hebben de ouders geen aangifte gedaan hiervan, om de relatie met Jeugdzorg niet op scherp te zetten. Zij hebben wel meldingen bij de politie gedaan.
5.
Jeugdzorg voert het volgende aan. De minderjarige is direct na zijn geboorte onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Hij had onttrekkingsverschijnselen als gevolg van het gebruik van (hard)drugs door de moeder tijdens de zwangerschap. De ouders zijn destijds een persoonlijk hulpverleningstraject aangegaan en er is ambulante hulpverlening van Jeugdformaat ingezet. Eind maart 2011 is de minderjarige thuisgeplaatst. De hulpverlening is toen voortgezet. In maart 2012 is de ondertoezichtstelling na toetsing door de raad afgesloten. Tussen de toetsingsdatum en de afsluiting van de ondertoezichtstelling is echter opnieuw grote onrust in het gezin ontstaan vanwege ernstige financiële problemen. De raad heeft toen een herstelrekest ingediend, waarop de verzochte ondertoezichtstelling werd afgewezen. Begin maart 2013 is de minderjarige weer in beeld gekomen van Jeugdzorg toen de politie een zorgmelding had opgemaakt, naar aanleiding waarvan het Crisis Interventie Team betrokken is geraakt. De moeder had de politie gebeld omdat zij mishandeld was en in de woning vastgehouden was door de vader. Ook zou de vader de minderjarige hardhandig behandeld hebben en een klap hebben gegeven. Enkele dagen later trok de moeder haar aangifte weer in omdat zij gelogen zou hebben en haar woorden verdraaid zouden zijn. Daarna hield de moeder alle hulpverlening af.
De ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige bestaat uit de onveilige en onvoorspelbare thuissituatie. De bedreiging kan onvoldoende op een andere manier worden weggenomen omdat de ouders wisselende verhalen hebben en er sprake lijkt van een beperkt inzicht in de ernst van de problemen. Jeugdzorg acht het zeer wenselijk om meer zicht te krijgen op het ontstaan van de gedragsproblemen bij de minderjarige, omdat Jeugdzorg zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de minderjarige in de thuissituatie tekort gekomen is. Er zijn zorgen over de hechting van de minderjarige. Het feit dat de ouders hulpverlening hebben gezocht is positief. Deze hulpverlening moet wel langdurig worden voortgezet en de ouders moeten inzage geven in hun behandeling en problematiek. Op dit moment wordt nog niet gedacht aan terugplaatsing van de minderjarige. Hij heeft dagbehandeling nodig die alleen geboden kan worden vanuit een stabiele woonsituatie. Jeugdzorg heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de minderjarige in de thuissituatie voldoende veiligheid en duidelijkheid geboden krijgt. De minderjarige kan pas weer thuis wonen als er de zekerheid is dat hij daar daadwerkelijk de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft en hij zelf een voldoende stevige basis heeft. De ouders herkennen de zorgen niet en denken dat deze pas na de uithuisplaatsing zijn ontstaan. De ouders uiten veelvuldig hun ongenoegens. De minderjarige voelt zich veilig in het pleeggezin en daarvandaan kan hij de daghulpverlening aangaan. Er wordt naar gestreefd om de ouders hier zo veel mogelijk bij te betrekken, echter een thuisplaatsing is op dit moment niet aan de orde. Ter zitting heeft Jeugdzorg naar voren gebracht dat de – naar hun mening onterechte – ongerustheid bij de ouders ten aanzien van het welzijn van de minderjarige in het pleeggezin zo groot is dat het veel onrust veroorzaakt en de aandacht afleidt van degene om wie het echt gaat, de minderjarige. Jeugdzorg heeft voorts te kennen gegeven niet op de hoogte te zijn geweest van het feit dat de ouders meldingen hebben gedaan bij de politie.
6.
Namens de raad is ter zitting naar voren gebracht dat de afgelopen tijd is gebleken dat er veel zorgen zijn ten aanzien van de minderjarige. Ondanks de eerdere ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is het weer misgegaan. De zorgen betreffen niet alleen de opvoedkundige kwaliteiten van de ouders. De ouders tonen zich wel betrokken op de minderjarige, maar kunnen hem de nodige rust, stabiliteit en structuur niet bieden. De raad acht van groot belang dat zij hun inspanningen gaan richten op de samenwerking met Jeugdzorg. Het doel van de uithuisplaatsing is nog steeds uiteindelijke terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders.
7.
Namens de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De minderjarige zou oorspronkelijk even worden opgevangen door de buurvrouw totdat de grootvader vaderszijde, die bij de moeder woonde, thuis zou komen. De grootvader kon niet op tijd thuis zijn, reden waarom de minderjarige uit huis is geplaatst. De moeder heeft voorts aangevoerd dat het huis thans is opgeruimd, dat zij haar drugsverleden achter zich heeft gelaten en dat zij hulp ontvangt van het project “P 4”. De moeder is van mening dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. Voorts heeft zij verklaard dat de grootvader toezicht kan houden indien nodig, wanneer de minderjarige weer thuisgeplaatst wordt. De moeder maakt zich zorgen dat de terugplaatsing van de minderjarige door het steeds weer verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing alleen maar moeilijker wordt.
8.
Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld zoals in de bestreden beschikking weergegeven. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de zorgen ten aanzien van de minderjarige, die tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg aanwezig waren, nog onverminderd aanwezig zijn. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de minderjarige vlak na de geboorte reeds eerder uit huis geplaatst en weer terug geplaatst is geweest en dat derhalve thans uiterste voorzichtigheid is geboden met het voor de tweede keer terugplaatsen van de minderjarige. Naar het oordeel van het hof dient eerst de benodigde rust, stabiliteit en veiligheid in de thuissituatie voor de minderjarige te worden gecreëerd, alvorens over te gaan tot een terugplaatsing. Ter zitting bij het hof is echter gebleken dat de ouders de zorgen ten aanzien van de minderjarige nog immer niet herkennen en erkennen. Zo ontkent de moeder het geweld dat tussen de ouders heeft plaatsgevonden. Beide ouders bagatelliseren de problemen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van de minderjarige. Voorts wijten de ouders de hechtingsproblematiek die bij de minderjarige gesignaleerd is uitsluitend aan de uithuisplaatsing, waarmee zij hun eigen aandeel in deze problematiek niet onder ogen zien. Daarnaast hebben de ouders geen inzicht getoond in de effecten van hun houding en hun handelen ten opzichte van Jeugdzorg en/of de pleegouders op de huidige hulpverlening en daarmee de mogelijkheden van de door hen gewenste hulpverlening in de thuissituatie bij terugplaatsing van de minderjarige. Het hof is derhalve van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht nog altijd noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Jansen en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2013.