ECLI:NL:GHDHA:2013:2843

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
200.121.106.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie, draagkrachtvergelijkingen, terugbetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht, waarin de zorgregeling en de kinderalimentatie voor de minderjarigen zijn vastgesteld. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zou zijn. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak is behandeld op 30 mei 2013, waarbij de raad voor de kinderbescherming niet ter zitting is verschenen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft geoordeeld dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarigen één keer per veertien dagen bij de vader verblijven, in het belang van de kinderen is. De vader heeft ook verzocht om een aanpassing van de kinderalimentatie, maar het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarigen correct is vastgesteld. De vader heeft een terugbetalingsverplichting van teveel ontvangen kinderalimentatie door de moeder, en het hof heeft de alimentatie voor de vader vastgesteld op € 313,- per maand per kind tot 1 januari 2013, en € 237,- per maand per kind vanaf die datum. De beschikking is gegeven door het hof op 3 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 3 juli 2013
Zaaknummer : 200.121.106/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-8725 en FA RK 11-8800
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.P. Quist te Zwijndrecht,
tegen
[de moeder],
wonende te[woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 30 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 oktober 2012 van de rechtbank Dordrecht.
De moeder heeft op 17 april 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 22 februari 2013 een brief van 21 februari 2013 met bijlagen;
  • op 18 maart 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
  • op 16 mei 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 21 mei 2013 brief van 17 mei 2013 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 8 maart 2013, ingekomen bij het hof op 11 maart 2013, aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 30 mei 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
Ter zitting heeft de vader zijn verzoek aangevuld als onder 2. weergegeven.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat:
  • de hoofdverblijfplaats van de na te noemen minderjarigen bij de moeder zal zijn;
  • een zorg- en contactregeling tussen de vader en de minderjarigen zal gelden, inhoudende dat zij één maal per veertien dagen van donderdag na school tot maandagochtend bij de vader verblijven, en voorts op woensdag na school tot donderdagochtend in de week waarin zij niet van donderdag na school tot maandagochtend bij de vader verblijven. De vakanties en feestdagen verblijven de minderjarigen de helft van deze vakantie- en feestdagen bij de vader, waarbij de ouders vóór afloop van het jaar over het daaropvolgende jaar afspraken dienen te maken over de concrete data;
  • de vader aan de moeder met ingang van 1 oktober 2011 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen zal voldoen van € 374,- per kind per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op[geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1]) en de minderjarige [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum in] 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2]). Voorts is in geschil de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie).
2.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn. Het hof begrijpt het verzoek van de vader voorts als volgt. De vader verzoekt een zorgregeling te bepalen inhoudende dat de minderjarigen om de week van donderdag na school tot woensdagochtend bij hem zullen verblijven. Voorts verzoekt de vader te bepalen dat de moeder met ingang van 1 oktober 2011 aan hem een bedrag van € 792,- per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen. De vader verzoekt het hof ook, indien het overgaat tot aanpassing van de opgelegde alimentatie, de moeder te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij reeds teveel heeft betaald. Ten slotte verzoekt de vader te bepalen dat de moeder dient te voldoen aan de door hem als productie 6 bij zijn beroepschrift gevoegde vakantieregeling.
3.
De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Voorts verzoekt zij het hof te bepalen dat de vader haar met ingang van 1 januari 2013 in verband met zijn aandeel in de kosten van de kinderopvang, naast de kinderalimentatie een aanvullend bedrag van € 142,21 per maand moet voldoen, telkens, voor zover het de toekomsti-ge betalingen betreft, bij vooruitbetaling te voldoen, alsmede een bedrag van € 282,76 terzake van de extra kinderopvang in de voorjaarsvakantie van 2013. Tevens verzoekt de moeder, voor zover de hoogte van de alimentaties wordt gewijzigd, daarbij te bepalen dat het totaal van de tot de datum van de in de te geven beschikking verschuldigde alimentaties niet lager zullen zijn dan hetgeen door de vader tot die datum daadwerkelijk is betaald dan wel via beslag op hem is verhaald.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
4.
De vader voert het volgende aan. In beginsel heeft hij – evenals de moeder – recht op een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Thans verblijven de minderjarigen vijf van de veertien dagen bij hem. De zorgregeling dient naar zijn mening te worden vastgesteld als volgt: om de week van donderdag na school tot woensdagochtend. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder zal zijn. Partijen zijn medio 2010 in onderling overleg overeengekomen dat [minderjarige 2] bij de moeder staat ingeschreven en [minderjarige 1] bij de vader. De omstandigheden zijn nadien niet gewijzigd en evenmin zijn er anderszins redenen waarom deze overeenkomst niet kan worden nagekomen, zodat deze overeenkomst in stand dient te blijven. Verder is het in het belang van alle partijen dat een kind bij de vader staat ingeschreven, nu zijn werkgever een vergoeding voldoet van € 2.250,- aan hem indien een kind bij hem is ingeschreven. Door de moeder zijn voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de tussen hen gemaakte afspraken niet langer meer behoeven te worden nagekomen en/of gewijzigd dienen te worden.
5.
De moeder betwist dat partijen hebben afgesproken dat [minderjarige 2] ingeschreven staat bij haar en [minderjarige 1] bij de vader. Dit is de feitelijke situatie geweest, maar ook [minderjarige 1] staat sinds 5 november 2012 bij de moeder ingeschreven. Voorts is de moeder van mening dat de rechtbank een juiste beslissing inzake de zorgregeling heeft gegeven, waarin tegemoet is gekomen aan de wens van partijen om meer duidelijkheid en minder wisselmomenten te creëren voor de minderjarigen. Partijen hebben nooit een exacte 50/50-verdeling van de zorg voor de minderjarigen gehad. De door de rechtbank bepaalde zorgregeling is in het belang van de minderjarigen te achten, nu de communicatie tussen partijen sinds hun uiteengaan niet optimaal is geweest en hierin nog geen duidelijke verbetering is gekomen. De minderjarigen varen wel bij de huidige regeling. Nu beide minderjarigen bij de moeder staan ingeschreven zijn zij beiden bij haar voor hun ziektekosten verzekerd en zal de moeder de kinderbijslag voor beide minderjarigen ontvangen en in aanmerking komen voor de extra fiscale heffingskortingen voor een eenoudergezin met een werkende ouder. Voorts komt de vader in aanmerking voor fiscale aftrek van de kinderalimentatie. Het feit dat de vader een vergoeding krijgt van zijn werkgever als een kind bij hem staat ingeschreven, dient niet doorslaggevend te zijn. Ter zitting heeft de moeder aangevoerd dat de minderjarigen sinds januari 2013 tussen de weekenden waarin zij bij de vader zijn, op donderdag en vrijdag ook bij hem zijn. Dit verloopt naar wens. De moeder stelt voor de zorgregeling op dit punt aan te passen aan de feitelijke situatie.
6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beide minderjarigen sinds 5 november 2012 bij de moeder staan ingeschreven. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat het handhaven van de huidige situatie het meest in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. De huidige regeling wordt al enige tijd gehanteerd en heeft de minderjarigen rust en duidelijkheid gegeven. De door de vader gestelde financiële voordelen van de door hem voorgestelde regeling acht het hof minder zwaar wegen dan het belang van de minderjarigen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin bepaalde hoofdverblijfplaats bekrachtigen.
7.
Voorts is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de huidige zorgregeling naar tevredenheid verloopt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een duidelijke zorgregeling met weinig wisselmomenten de meeste rust voor de minderjarigen met zich brengt en, mede gelet op hun leeftijd het meest in hun belang is .
Vakantieregeling
8.
Ten aanzien van het verzoek van de vader met betrekking tot de vakantieregeling overweegt het hof als volgt. Nu de door partijen voorgestelde vakantieregelingen nagenoeg met elkaar overeenkomen, zal het hof het verzoek van de vader toewijzen, (i) met dien verstande dat het hof zal bepalen dat de minderjarigen met Kerst alternerend het ene jaar op eerste kerstdag bij de moeder en op tweede kerstdag bij de vader zullen zijn en het andere jaar op eerste kerstdag bij de vader en op tweede kerstdag bij de moeder en (ii) met dien verstande dat waar de minderjarigen volgens het schema van de moeder naar de BSO zullen gaan, terwijl zij volgens het schema van de vader bij hem kunnen zijn, zij bij de vader zullen verblijven.
Behoefte minderjarigen
9.
De vader voert het volgende aan. Indien de minderjarigen daadwerkelijk zeven dagen in de week bij de vader zullen verblijven, heeft de rechtbank de behoefte van de minderjarigen onjuist vastgesteld. De kosten van de kinderopvang zullen in een dergelijke situatie € 250,- per maand bedragen in plaats van € 400,-. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de bijdrage van de vader in de zorg voor de minderjarigen leidt tot een korting van 15% op hun behoefte in verband met de zorgregeling. Indien een zorgregeling zoals door hem verzocht wordt bepaald dient dit te leiden tot een kortingspercentage van 50 op de behoefte van de minderjarigen. Wanneer de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling wordt gevolgd, dient naar zijn mening rekening te worden gehouden met een percentage van 40. De behoefte van de minderjarigen neemt namelijk substantieel af wanneer ze bij hem zijn en hij de kosten voor aankoop van kleding en schoenen, schoolspullen, speelgoed en een deel van hun streetdancelessen voor zijn rekening neemt.
10.
De moeder gaat ervan uit dat de vader bedoelt zeven dagen per twee weken, ofwel de door hem gewenste 50/50-verdeling van het verblijf van de minderjarigen bij ieder van partijen. De moeder betwist dat de kosten van de kinderopvang in een dergelijke situatie omlaag kunnen. De kosten van de BSO zullen nog steeds nodig blijven omdat de vader een voltijdse baan heeft en de moeder een nagenoeg voltijdse baan.
De moeder verzoekt voorts te bepalen dat de vader wegens hogere kosten van kinderopvang in 2013 een aanvullend bedrag van € 142,21 per maand aan de moeder dient te voldoen, zijnde de helft van de netto kosten van de kinderopvang in 2013. Daarnaast heeft de moeder extra kosten voor de kinderopvang moeten maken omdat de vader in de voorjaarsvakantie van 2013zonder overleg op wintersport is gegaan in de week waarin de minderjarigen de tweede helft van de week bij hem zouden verblijven. Deze extra opvang heeft € 282,76 gekost.
De moeder acht voorts de door de rechtbank toegepaste korting van 15% op de kosten van de minderjarigen in het voordeel van de vader ten opzichte van de gebruikelijke € 5,- per dag. De vader heeft derhalve geen belang bij deze grief.
11.
Het hof zal, nu het aantal dagen dat de minderjarigen per veertien dagen bij de vader zijn, niet zal worden gewijzigd, uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarigen. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank deze behoefte op juiste wijze bepaald. Met het hanteren van het kortingspercentage van 15 wordt voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de vader kosten voor de minderjarigen voor zijn rekening neemt op de dagen dat zij bij hem zijn. Omdat de rechtbank de behoefte van de minderjarigen heeft vastgesteld met inbegrip van de kosten van de kinderopvang, bestaat er geen reden om de behoefte voor 2013 opnieuw vast te stellen vanwege de in dat jaar boven de vastgestelde behoefte uitkomende kosten. Om die reden zal het hof de stelling van de moeder passeren. Ook het verzoek van de moeder ten aanzien van de extra kosten voor de kinderopvang die zij heeft moeten maken voor de voorjaarsvakantie van 2013 zal het hof om die reden passeren. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde behoefte bekrachtigen.
Draagkracht vader
12.
De vader voert ten aanzien van de draagkracht het volgende aan. De rechtbank heeft de draagkracht van de vader en van de moeder onjuist vastgesteld. De rechtbank gaat bij het vaststellen van zijn draagkracht ten onrechte uit van:
  • de vergoeding inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van de werkgever van € 3.555,-; deze is met ingang van 1 januari 2013 komen te vervallen;
  • het brutosalaris van de vader van € 74.335,- per jaar;
  • volgens de aanpassing richtlijn kinderalimentatie (16 november 2012) is het bedoelde besteedbaar inkomen het bruto inkomen (incl. inkomsten uit vermogen) – de bijtelling voor de auto van de zaak en eventuele fiscale voordelen in verband met de eigen woning buiten beschouwing gelaten – verminderd met de daarover verschuldigde premies en belasting en vermeerderd met eventuele heffingskortingen die konden worden verzilverd door de niet-verdienende partner); dit bedraagt € 2.392,79 per maand;
  • verhoging van het salaris van de vader met 1,3% in 2013; dit is met 1% verhoogd;
  • de WOZ-waarde van € 445.000,-;
  • volledige aftrekbare hypothecaire rentelast van de vader (met ingang van 1 mei 2010 heeft hij geen volledige aftrek van de hypothecaire rentelast omdat partijen langer dan twee jaar zijn gescheiden); de moeder heeft tot op heden de helft van de aftrek van de rente op de hypothecaire geldlening ontvangen, hoewel zij weigert de woonlasten te voldoen. De vader voldoet feitelijk de gehele hypotheeklast, maar mag slechts de helft van de lasten opvoeren in de alimentatieberekening en ontvangt slechts de helft van de aftrek van de rente op de hypothecaire geldlening;
  • een bijdrage van de nieuwe partner van de man in de woonlasten van € 674,-; de relatie tussen de vader en deze partner is inmiddels beëindigd en daarnaast heeft zij niet bijgedragen aan de woonlasten in de periode van samenwonen (welke overigens zeven maanden heeft geduurd en niet dertien maanden);
  • ziektekostenverzekering van € 110,- per maand, en premie aanvullende ziektekostenverzekering van € 20,- per maand; er is thans ook een VPZ verzekering voor een bedrag van € 29,29 per maand;
De rechtbank gaat voorts ten onrechte voorbij aan het feit dat partijen een fiscale schuld hebben van € 5.432,- waarop de vader maandelijks € 430,- aflost. Bij de vaststelling van de draagkracht van de moeder gaat de rechtbank ten onrechte voorbij aan het feit dat de moeder een fiscaal voordeel geniet van de woning van partijen voor een (geschat) bedrag van € 500,- per maand, hetgeen bij haar inkomsten dient te worden meegenomen.
13.
De moeder verweert zich als volgt. De rechtbank is terecht uitgegaan van het inkomen en de lasten van 2012. In 2013 zullen deze ten opzichte van 2012 niet wezenlijk veranderen, omdat zowel de bijtelling van de werkgever als de aftrek niet meer via de salarisspecificatie plaatsvinden en beiden buiten beschouwing blijven in 2013.
Daarnaast is het inkomen van de vader over het gehele jaar 2013 nog niet duidelijk. Wellicht is dit wel meer dan 101,3% van zijn salaris in 2012. Overigens heeft de vader ruim voldoende draagkracht om de vastgestelde kinderalimentatie te kunnen voldoen, ook als deze in 2013 ten opzichte van 2012 per saldo 0,3% hoger zou worden.
De moeder betwist dat de vader vanaf 1 mei 2010 geen volledige fiscale aftrek van de rente op de hypothecaire geldlening meer heeft. Partijen waren tot en met het jaar 2010 fiscaal partners. Als dit fiscaal partnerschap na 2010 eindigt en partijen nog samen eigenaar zijn van de woning, zullen zij in aanmerking komen voor de overgangsregeling van twee jaar na beëindiging van hun samenleving en fiscaal partnerschap. De fiscale aftrek voor de gehele rente op de hypothecaire geldlening eindigt voor de vader dan pas per 2013. Overigens heeft de moeder in de periode tot januari 2012 het door haar ontvangen fiscaal voordeel van € 455,- per maand maandelijks doorbetaald op de gezamenlijke rekening ten name van partijen, waarvan de lasten van de hypothecaire geldlening werden voldaan toen partijen nog bij elkaar woonden en die de vader na het uiteengaan van partijen is blijven gebruiken. Vanaf januari 2012 tot juni 2012 heeft de moeder deze bedragen verrekend teneinde kosten van de minderjarigen te kunnen voldoen, zoals aanschaf van spullen die de vader heeft weggegooid, en openstaande posten.
14.
Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de vader uit van het jaarinkomen op zijn jaaropgaaf 2012, zijnde € 74.373,-. Voorts gaat het hof uit van de door de rechtbank gehanteerde cijfers, zij het dat het hof, nu de vader slechts de helft van de rente op de hypothecaire geldlening kan aftrekken, hiermee rekening zal houden. Dientengevolge zal het hof ook rekening houden met de helft van het eigenwoningforfait. Nu uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat de rechtbank de juiste WOZ-waarde van de woning heeft gehanteerd, zal het hof hier ook vanuit gaan. Het hof is van oordeel dat uit de door de vader overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2012 blijkt dat de vader in 2012 heeft samengewoond met zijn toenmalige partner, zodat het hof ervan uitgaat dat de vader zijn woonlasten in 2012 bij helfte heeft kunnen delen met zijn toenmalige partner. Tenslotte houdt het hof rekening met de ziektekosten zoals die door de vader zijn opgevoerd en de schuld bij de belastingdienst ten aanzien van de kinderopvangtoeslag 2009 waarop de vader maandelijks € 430,- aflost, nu de vader een en ander voldoende heeft onderbouwd met schriftelijke bescheiden.
15.
Uitgaande van voornoemde gegevens becijfert het hof de draagkracht van de vader voor kinderalimentatie in 2012 op € 713,- per maand, zijnde € 835,- per maand inclusief fiscaal voordeel.
16.
Aangezien de situatie van de vader in 2013 is gewijzigd, in die zin dat hij niet meer samenwonend is, zodat hij zijn woonlasten niet meer kan delen en dat hij, zoals door de moeder onweersproken gesteld, niet meer meedeelt in de kosten van de kinderopvang, becijfert het hof zijn draagkracht voor kinderalimentatie in 2013 op € 381,- per maand, zijnde € 504,- per maand inclusief fiscaal voordeel.
Draagkracht moeder
17.
Het hof becijfert de draagkracht van de moeder voor kinderalimentatie in 2012, op basis van de in de bestreden beschikking opgenomen gegevens, en uitgaande van een eigenwoningforfait van € 1.335,- per jaar omdat zij nog immer eigenaar is van de voormalige echtelijke woning, op € 962,- per maand. Aangezien de moeder in 2013 de volledige kosten van de kinderopvang voor haar rekening neemt, bedraagt haar draagkracht voor kinderalimentatie in 2013 € 930,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
18.
De totale draagkracht van partijen in 2012 bedraagt tezamen € 1.797,- per maand. Het aandeel van de vader in de kosten van de minderjarigen bedraagt derhalve € 627,-, zijnde € 313,50 per kind per maand. Het aandeel van de moeder in de kosten van de minderjarigen bedraagt € 721,-, zijnde € 360,50 per kind per maand.
19.
In 2013 bedraagt de totale draagkracht van partijen tezamen € 1.433,- per maand. Het aandeel van de vader in de kosten van de minderjarigen bedraagt derhalve € 474,- per maand, zijnde € 237,- per maand per kind. Het eigen aandeel van de moeder in de kosten van de minderjarigen bedraagt € 874,- per maand, zijnde € 437,- per maand per kind.
20.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking ten aanzien van de vastgestelde kinderalimentatie dient te worden vernietigd.
Verzoek vader terugbetaling (teveel) door de moeder ontvangen kinderalimentatie
21.
De vernietiging van de bestreden beschikking zal leiden tot een terugbetalingsverplichting door de moeder van de teveel van de vader ontvangen kinderalimentatie. Nu de moeder niets heeft gesteld waaruit zou volgen dat zij niet tot een terugbetaling in staat is en dit evenmin uit de overgelegde stukken is gebleken, zal het hof bepalen dat de moeder gehouden is de teveel van de vader ontvangen kinderalimentatie aan hem terug te betalen.
Alimentatieverzoek vader
22.
Gelet op het voorgaande behoeft de stelling van de vader dat zijn alimentatieverzoek ten onrechte niet is besproken, althans afgewezen, naar het oordeel van het hof geen nadere behandeling.
Ingangsdatum
23.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de ingangsdatum van 1 oktober 2011 heeft gehanteerd, nu het verzoekschrift van de vader in eerste aanleg op 6 oktober 2011 is ingediend. Hetgeen voor het overige door partijen beiden is aangevoerd, behoeft, gelet op het voorgaande, geen nadere behandeling.
24.
.Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin bepaalde hoofdverblijfplaats van de minderjarigen[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum in] 2004 te[geboorteplaats] en [minderjarige 2], geboren op[geboortedatum in]2006 te[geboorteplaats];
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt in het kader van verdeling van zorg- en opvoedingstaken de volgende zorgregeling vast:
de minderjarigen verblijven één maal per veertien dagen van donderdag na school tot maandagochtend bij de vader, en voorts op donderdag na school tot vrijdagochtend in de week waarin zij niet van donderdag na school tot maandagochtend bij de vader verblijven.
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin bepaalde door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen voornoemd, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen voornoemd voor de periode van 1 oktober 2011 tot 1 januari 2013 op € 313,- per maand per kind, en met ingang van 1 januari 2013 op € 237,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de moeder gehouden is hetgeen zij uit hoofde hiervan teveel mocht hebben ontvangen zal terugbetalen aan de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Van Dijk en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2013.