ECLI:NL:GHDHA:2013:2811

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
200.114.243/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Husson
  • J. Sierksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage, waarin de kinderalimentatie voor de minderjarige en jongmeerderjarige werd vastgesteld. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie te verlagen, terwijl de moeder verzoekt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De zaak betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, geboren in 2001, en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongmeerderjarige, geboren in 1994.

Tijdens de zitting op 17 januari 2013 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met faxberichten en bijlagen, terwijl de moeder haar standpunt heeft verdedigd. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, met name door de toename van het inkomen van de vader sinds het echtscheidingsconvenant.

Het hof heeft de draagkracht van de vader en de moeder beoordeeld aan de hand van de nieuwe kinderalimentatierichtlijn. De vader heeft zijn schulden en de gevolgen van loonbeslag aangevoerd, terwijl de moeder betoogt dat de behoeften van de kinderen voorrang moeten hebben. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader gedurende de periode van loonbeslag geen draagkracht heeft gehad om kinderalimentatie te betalen, en heeft de alimentatie voor de periode van 7 februari 2012 tot 31 juli 2014 op nihil gesteld. Vanaf 31 juli 2014 is de draagkracht van de vader vastgesteld op € 309,- per maand, waarvan tweederde aan de minderjarige en jongmeerderjarige wordt toegerekend.

De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de door de vader te betalen kinderalimentatie voor de jongmeerderjarige op € 102,- en voor de minderjarige op € 58,- per maand wordt vastgesteld, ingaande 31 juli 2014. De bestreden beschikking is vernietigd en de nieuwe alimentatie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juli 2013
Zaaknummer : 200.114.243/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-9778
[de vader],
wonende te[woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Nieuwstraten te Rotterdam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[jongmeerderjarige],
geboren op [in] 1994 te[woonplaats],
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: de jongmeerderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 1 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 juli 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De moeder heeft op 28 november 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 12 oktober 2012 een brief van 11 oktober 2012 met bijlagen;
- op 2 januari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 4 januari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 17 januari 2013 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat; en
- de jongmeerderjarige.
Na de zitting zijn, zoals ter zitting afgesproken, bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de vader op 24 mei 2013 een faxbericht met bijlagen; en
- van de zijde van moeder op 31 mei 2013 een faxbericht.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de onderling getroffen regeling zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van
20 augustus 2007 – de door de vader aan de moeder met ingang van 14 december 2011 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen bepaald op € 215,- per kind per maand, vanaf 3 juli 2012 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) voor de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2001 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige), alsmede de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongmeerderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat:
I. te bepalen dat het oorspronkelijk verzoek van de moeder tot verhoging van de kinderalimentatie tot een bedrag van € 290,- per maand per kind met ingang van de datum van het verzoekschrift in eerste aanleg wordt afgewezen;
II. het zelfstandige verzoek van de vader toe te wijzen en de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2007 te wijzigen in die zin dat de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 20 augustus 2007, althans met ingang van een datum die het hof redelijk acht, op nihil zal worden gesteld, dan wel zal worden verlaagd tot een bedrag dat het hof redelijk acht.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vader in zijn hoger beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door hem verzochte af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Wijziging van omstandigheden

4.
Het hof stelt allereerst vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze is in ieder geval daarin gelegen dat, sinds het ondertekenen door partijen van het echtscheidingsconvenant, het inkomen van de vader is toegenomen. Het hof zal, gelet op de standpunten van partijen in hoger beroep, beoordelen of het aan de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2007 gehechte convenant, waarin (onder meer) is opgenomen dat de vader een kinderalimentatie van € 260,- per maand dient te betalen, nog steeds voldoet aan de wettelijke maatstaven.

Behoefte van de minderjarige en jongmeerderjarige

5.
Het hof stelt vast dat de behoefte van de minderjarige en jongmeerderjarige aan de door de moeder in eerste aanleg verzochte bijdrage, van € 290,- per kind per maand, niet in geschil is.

Draagkracht van de vader

6.
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de schulden waarop hij aflost. Volgens de vader dient, nu het gaat om een huwelijkse schuld, bij de bepaling van de draagkracht rekening te worden gehouden met de rente en aflossingen die hij via het loonbeslag op deze schuld van de Ribank voldoet. Daarbij komt nog dat hij, zo stelt de vader, door het loonbeslag andere financiële problemen heeft gekregen waardoor schulden zijn ontstaan. Voorts stelt de vader dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met de kosten van de omgangsregeling van € 60,- per maand.
7.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rente en aflossing op de schuld bij de Ribank niet mag drukken op de draagkracht van de vader, nu het een schuld is die weliswaar gedurende het huwelijk is ontstaan, maar buiten enig medeweten van haar om en de vader zichzelf het geld heeft toegeëigend. Voorts stelt de moeder dat de behoeften van de kinderen voorrang dienen te hebben ten opzichte van de andere schulden. Dat de vader door betaling van kinderalimentatie er langer over zal doen om zijn schulden af te lossen, doet daaraan volgens de moeder niet af.
8.
Het hof stelt allereerst vast dat de vader, anders dan in eerste aanleg, de omvang van zijn schulden heeft onderbouwd. Uit een brief van 5 februari 2013 van Janssen & Janssen c.s. (Incasso & Gerechtsdeurwaarders) volgt dat de vader inzake Ribank N.V. per die datum nog moet voldoen een bedrag van in totaal € 6.584,91. Uit de twee bijlagen bij de brief van
5 februari 2013 volgt dat de vordering van het LBIO op die datum nog € 4.710,78 bedraagt en dat de vordering van D.L. Verstoep Transport V.O.F. nog € 1.121,44 bedraagt. Voorts volgt uit die brief dat 10.23% van de inhoudingen via het loonbeslag wordt gereserveerd voor het LBIO en 8% voor D.L. Verstoep Transport V.O.F. De rest is een inhouding voor de Ribank N.V. In totaal ‘profiteren’ derhalve een drietal schuldeisers van het loonbeslag. Blijkens de door de vader overgelegde salarisspecificaties (productie 5 bij het faxbericht van 2 januari 2013) bedraagt het door Janssen & Janssen c.s. (Incasso & Gerechtsdeurwaarders) gelegde loonbeslag ongeveer € 868,- per maand. Uit de door de vader overgelegde salarisspecificaties (bijlage 2 bij de stukken uit eerste aanleg) volgt dat er in ieder geval sinds april 2011 loonbeslag ligt. Het hof is gezien dit alles van oordeel dat de vader gedurende de periode dat sprake is van loonbeslag geen draagkracht heeft (gehad) enige kinderalimentatie te betalen. Nu het (zelfstandig) verzoekschrift van de vader echter eerst is ingediend op 7 februari 2012 zal het hof de door de vader te betalen kinderalimentatie ingaande die datum op nihil stellen. De moeder heeft met ingang van die datum er rekening mee kunnen houden dat de kinderalimentatie eventueel zou kunnen worden gewijzigd. Dit leidt in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking.
9.
Het hof is evenwel van oordeel dat de vader, gelet op het gelegde loonbeslag en de hoogte van de schuld bij Ribank N.V. en [naam bedrijf]., de schulden binnen een jaar na datum van de beschikking van het hof kan hebben afgelost. Het hof zal dan ook beoordelen of de vader, uitgaande van de thans bekende gegevens, ingaande 31 juli 2014 draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het hof zal dit doen aan de hand van de nieuwe kinderalimentatierichtlijn. Ingaande die datum is immers sprake van een wijziging van omstandigheden in die zin dat het hof er van uit gaat dat de vader de schulden heeft afgelost.
10.
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige conform de nieuwe richtlijn is het netto besteedbaar inkomen van de alimentatieplichtige(n) het uitgangspunt. Bij de berekening van dit netto besteedbaar inkomen dienen de kosten en voordelen met betrekking tot de eigen woning alsmede de fiscale gevolgen met betrekking tot de auto van de zaak buiten beschouwing te worden gelaten. Wel dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde heffingskortingen.
11.
Het hof gaat bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vader uit van de door de rechtbank gehanteerde gegevens, nu deze niet in geschil zijn. Het netto inkomen van de vader bedraagt € 1.844,83 per maand, inclusief de van toepassing zijnde heffingskortingen. De woonlast die op basis van de nieuwe richtlijn bij de berekening van de draagkracht van de vader in aanmerking dient te worden genomen, is 30 % van het netto besteedbaar inkomen, zijnde € 553,45 per maand. Het hof acht een dergelijke woonlast, gezien het inkomen van de vader, redelijk. Voorts houdt het hof conform de nieuwe richtlijn rekening met het forfaitaire bedrag van € 850,- voor de kosten van levensonderhoud van de vader. Gelet op het voorgaande bedraagt het draagkrachtloos inkomen van de vader € 1.403,45 per maand. De draagkrachtruimte van de vader bedraagt € 441,38 (€ 1.844,83 - € 1.403,45) per maand. Rekening houdend met een percentage van 70 van de draagkrachtruimte becijfert het hof in redelijkheid de draagkracht van de vader vanaf 31 juli 2014 op € 309,- per maand. Nu de vader met zijn nieuwe partner een kind heeft, wordt tweederde van deze draagkracht toegerekend aan de minderjarige en jongmeerderjarige, zijnde in totaal € 206,- per maand.

Draagkracht moeder

12.
Het hof zal gelet op de derde grief van de vader eveneens de draagkracht van de moeder ingaande 31 juli 2014 aan de hand van de nieuwe kinderalimentatierichtlijn berekenen. Het hof houdt daarbij rekening met een Ziektewetuitkering van € 36.161,- bruto per jaar zoals dit volgt uit de door de moeder overgelegde jaaropgaaf 2011. Voorts wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de moeder van € 1.996,- per maand. De woonlast die op basis van de nieuwe richtlijn bij de berekening van de draagkracht van de moeder in aanmerking dient te worden genomen, is 30 % van het netto besteedbaar inkomen, zijnde € 598,80 per maand. Het hof acht een dergelijke woonlast, gezien het inkomen van de moeder, redelijk. Het hof houdt voorts rekening met een forfaitair bedrag van € 850,- voor kosten van levensonderhoud. Het draagkrachtloos inkomen van de moeder bedraagt mitsdien € 1.448,80 per maand. De draagkrachtruimte van de moeder bedraagt € 547,20 (€ 1.996,- - € 1.448,80) per maand. Rekening houdend met een percentage van 70 van de draagkrachtruimte becijfert het hof in redelijkheid de draagkracht van de moeder vanaf 31 juli 2014 op € 383,- per maand.

Draagkrachtvergelijking

13.
Uit de door het hof gemaakte draagkrachtvergelijking volgt dat een door de vader te betalen bijdrage van € 203,- per maand voor de minderjarige en de jongmeerderjarige samen in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.

Zorgkosten

14.
De kosten van de zorgregeling worden blijkens de nieuwe richtlijn bepaald aan de hand van de behoefte en het gemiddeld aantal dagen per week dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind zijn hoofdverblijf niet heeft. De zorgkosten worden uitgedrukt in een percentage van de behoefte, hetgeen een zorgkorting van 15% oplevert bij gemiddeld een dag in de week omgang. Het hof is gebleken dat de vader de zorg op zich neemt met betrekking tot de minderjarige. Gezien het voormalige levenspeil van partijen en de feitelijke zorg die de vader geeft, acht het hof genoemde forfait in dit geval passend. Het hof zal in onderhavige zaak van een dergelijke zorgkorting uitgaan en stelt deze vast op in totaal € 43,50. Deze zorgkorting vermindert de bijdrage van de vader.
15. Gelet op het vorenstaande wordt de door de man te betalen kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige als volgt berekend. De zorgkorting heeft alleen betrekking op de minderjarige, zodat de vast te stellen alimentatie bedraagt voor de jongmeerderjarige € 203:2=€ 102,- (afgerond) en voor de minderjarige € 203:2 - € 43,50 = € 58,- per maand. Nu een dergelijke bijdrage in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, zal het hof deze ingaande 31 juli 2014 aldus vaststellen. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.
16.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt – met wijziging in zoverre van de onderling getroffen regeling zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 augustus 2007 – de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarige [minderjarige] alsmede de door de vader aan de jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] te betalen uitkering in het levensonderhoud en studie voor de periode 7 februari 2012 tot 31 juli 2014 op nihil en ingaande 31 juli 2014 op € 102,- voor de jongmeerderjarige en op € 58,- voor [minderjarige], steeds per maand;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Sierksma, bijgestaan door
mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2013.