In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een alimentatiegeschil tussen twee ex-echtgenoten. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de vrouw een verklaring voor recht heeft gevorderd omtrent de omvang van de achterstallige alimentatie. De man beroept zich op verrekenposten, die zijn grondslag vinden in ongerechtvaardigde verrijking van de vrouw. De rechtbank had vastgesteld dat de man per ultimo 2008 € 20.343,33 te weinig aan partneralimentatie had betaald. De vrouw heeft een achterstand van € 22.574,59 berekend per 2 december 2008, en de man heeft in zijn memorie van grieven vijf grieven geformuleerd, waarin hij onder andere stelt dat de rechtbank ten onrechte het door de vrouw ingebrachte overzicht als uitgangspunt heeft genomen.
Tijdens de zitting op 20 december 2012 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft onder andere gegriefd tegen de afwijzing van zijn vordering tot verrekening van dubbel betaalde lasten en de kosten van een wintersportvakantie. Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de overzichten van beide partijen integraal heeft doorgenomen en dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt die voor rekening van de vrouw zouden moeten komen.
Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 2 juli 2013 door de rechters Kamminga, Van de Poll en Mertens, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.