ECLI:NL:GHDHA:2013:2738

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
200.119.452/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Mink
  • K. Kamminga
  • A. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling kinderalimentatie en draagkrachtverdeling over kinderen uit meerdere relaties

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om de bepaling van de kinderalimentatie en de draagkrachtverdeling over kinderen uit meerdere relaties. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in januari 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2012, waarin zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie was afgewezen. De moeder, verweerster in incidenteel hoger beroep, had op 19 maart 2013 een verweerschrift ingediend, waarin zij haar eigen verzoek tot bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank onderbouwde. De zaak werd op 23 mei 2013 mondeling behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

Het hof beoordeelde de draagkracht van de vader, die een bruto-inkomen van € 108.943,- per jaar had, en hield rekening met zijn maandlasten, waaronder hypotheeklasten en kosten voor kinderopvang. De vader had ook onderhoudsplicht voor twee kinderen uit zijn huidige relatie, wat invloed had op zijn draagkracht. Het hof concludeerde dat de vader een maandelijkse draagkracht had van € 719,-, die verdeeld moest worden over vier kinderen, wat resulteerde in een bijdrage van € 180,- per kind.

De behoefte van de kinderen was vastgesteld op € 608,- per maand per kind. Het hof oordeelde dat de vader een bijdrage van € 219,- per maand per kind kon betalen, inclusief fiscaal voordeel. De bestreden beschikking werd vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen, en de kinderalimentatie werd vastgesteld op € 219,- per maand per kind, met ingang van 4 april 2012. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 26 juni 2013
Zaaknummer : 200.119.452/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-563
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 2 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 oktober 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 19 maart 2013 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 2 mei 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 28 januari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 27 februari 2013 een brief van 26 februari 2013 met bijlage;
  • op 13 mei 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 17 mei 2013 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
  • op 13 mei 2013 via een V6-formulier van het Rekestenjournaal een brief van diezelfde datum met bijlagen, op dezelfde dag tevens per post ingekomen als brief met bijlagen;
  • op 21 mei 2013 via een V6-formulier van het Rekestenjournaal een faxbericht van
diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 23 mei 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
De beide advocaten van partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader, strekkende tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1.
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarigen:
-[de minderjarige 1], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats],
-[de minderjarige 2], geboren [in] 2004 te[geboorteplaats],
(hierna gezamenlijk: de minderjarigen).
2.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: uitsluitend voor zover zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie is afgewezen) en in zoverre opnieuw beschikkende, de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 4 april 2012 te bepalen op € 138,12 per maand, subsidiair met ingang van een zodanig tijdstip en een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren. Daarnaar gevraagd ter zitting heeft de advocaat van de vader aan het hof medegedeeld dat in het petitum in plaats van € 138,12 per maand dient te worden gelezen € 138,12 per maand per kind.
3.
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.
De vader verzoekt het incidentele appel van de moeder af te wijzen.
Incidenteel appel
5.
De moeder heeft in incidenteel appel drie zelfstandige grieven geformuleerd maar daarvoor was, zoals ter zitting reeds is besproken, het instellen van incidenteel appel naar het oordeel van het hof niet nodig. De moeder beoogt niet een andere beslissing te verkrijgen dan de rechtbank heeft genomen en de devolutieve werking brengt dan mee dat indien een of meer grieven van de vader slagen het hof de stellingen van de moeder in eerste aanleg in zijn beoordeling dient te betrekken. Het hof zal de stellingen van de moeder in haar incidenteel appel bij wijze van verweer in de beoordeling betrekken.
Behoefte
6.
Tussen partijen staat vast dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen voor beide kinderen tezamen is te stellen op € 1.215,- per maand ofwel - afgerond - € 608,- per maand per kind.
Draagkracht vader
Het hof rondt af op hele bedragen.
7.
Bij het vaststellen van de draagkracht van de vader neemt het hof een bruto-inkomen van € 108.943,- per jaar in aanmerking overeenkomstig de jaaropgave 2012, welk bedrag dient te worden verminderd met de fiscale bijtelling voor een auto van de zaak, te weten € 8.892,- per jaar. Aangezien in een jaaropgave alle inkomenscomponenten zijn begrepen, behoeven de tussen partijen in beroep in geschil zijnde mobiliteitsuitkering en Flexioenbijdrage van de vader geen bespreking meer. Naast de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 70 en de toepasselijke heffingskortingen, houdt het hof op jaarbasis rekening met € 17.160,- fiscaal aftrekbare rente op een hypothecaire geldlening en € 1.830,- eigen woningforfait.
Voorts neemt het hof de volgende maandlasten van de vader in aanmerking: € 1.430,- rente op een hypothecaire geldlening, € 97,- premie levensverzekering, € 48,- forfait overige eigenaarslasten, € 153,- (aanvullende) premie Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW, € 533,- kosten kinderopvang, € 150,- kosten omgangsregeling en € 1.167,- aflossing schulden. Op de woonlasten strekt in mindering de “gemiddelde basishuur” en op de premie ZVW het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW.
8.
Met betrekking tot de maandlasten van de vader merkt het hof nog het volgende op. Het hof passeert de stelling van de vader dat zijn huidige partner, gezien haar inkomen, niet voor de helft maar slechts voor 13% kan bijdragen in de woonlasten. Het hof verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Uiteraard staat het de vader vrij om een nieuw gezin te vormen maar het hof is van oordeel dat die keuze niet ten nadele van de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen mag strekken. Bovendien zijn er naar het oordeel van het hof geen bijzondere omstandigheden gesteld die een andere verdeling van de woonlasten rechtvaardigen. Van de partner van de vader, die een eigen bedrijf heeft, mag worden verwacht dat zij in staat is de helft van de woonlasten te voldoen. Gelet hierop passeert het hof derhalve tevens het verzoek van de vader om 87% van € 307,- per maand aan forfait overige eigenaarslasten in aanmerking te nemen, zijnde het door hem opgevoerde bedrag.
Met betrekking tot de kosten omgangsregeling merkt het hof nog het volgende op. Tussen partijen is bij de rechtbank een geschil over een co-ouderschapsregeling aanhangig geweest en ter zitting van het hof is medegedeeld dat de reeds lopende zorgregeling niet door de rechtbank zal worden gewijzigd. Gelet hierop acht het hof het redelijk om het door de vader opgevoerde bedrag van € 150,- per maand aan kosten zorgregeling in aanmerking te nemen.
Ten aanzien van de kosten kinderopvang en de aflossing schulden verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Gelet op de overgelegde stukken is het hof van oordeel dat de partner van de vader wel enige lasten – de woonlasten - met de vader kan delen, maar gezien haar (te genereren) inkomen niet alle lasten. Met betrekking tot de lening die de vader aan de vader van de moeder moet terugbetalen acht het hof het niet aannemelijk dat de vader een lager rentepercentage zal kunnen bedingen, nog afgezien daarvan dat het hof het huidige rentepercentage van 5% redelijk acht. De overige maandlasten zijn niet betwist.
9.
Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de vader (exclusief fiscaal voordeel) € 719,- per maand bedraagt. Aangezien de vader tevens onderhoudsplichtig is voor de twee tot zijn huidige gezin behorende kinderen moet zijn draagkracht over vier kinderen worden verdeeld, hetgeen neerkomt op € 180,- per maand per kind. Gezien de behoefte van € 608,- per maand per kind is het hof van oordeel dat een bijdrage van € 219,- per maand per kind (inclusief fiscaal voordeel) het aandeel van de vader in de behoefte van de kinderen ieder geval niet overstijgt, zodat een bespreking van de draagkracht van de moeder en een draagkrachtvergelijking ter bepaling van het aandeel in de kosten van de kinderen van beide partijen achterwege kan blijven.
10.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
11.
Het hof zal voorts gezien het consumptieve karakter van de kinderalimentatie bepalen dat hetgeen de vader sedert 4 april 2012 te veel mocht hebben betaald door de moeder niet behoeft te worden terugbetaald.
12.
Het hof zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten van het geding in hoger beroep compenseren.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 4 februari 2008 en het door partijen op 19 december 2007 en 20 december 2007 ondertekende convenant - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 4 april 2012 op € 219,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat hetgeen de vader meer mocht hebben betaald door de moeder niet behoeft te worden terugbetaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Kamminga en Stuurop, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2013.