In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de WOZ-waarde van zijn woning had vastgesteld op € 325.000. De woning betreft een twee-onder-een-kapwoning met garage en dakkapel, gelegen aan de [a-straat 1] te [Z]. De waardepeildatum was 1 januari 2010 en de beschikking gold voor het kalenderjaar 2011. De Inspecteur had de waarde van de woning eerder vastgesteld op € 362.500, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 350.000. De rechtbank had de waarde verder verlaagd naar € 325.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betwist. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2013 werd de zaak besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de waarde van de woning door scheurvorming, achterstallig onderhoud en overlast van een nabijgelegen bushalte te hoog was vastgesteld.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur onvoldoende had onderbouwd waarom de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof erkende dat er waardedrukkende factoren waren, maar concludeerde dat de door belanghebbende voorgestane waarde van € 280.000 niet kon worden aanvaard. Uiteindelijk stelde het Hof de waarde van de woning in goede justitie vast op € 299.000. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, de beschikking werd gewijzigd en de aanslag in de onroerendezaakbelasting werd aangepast aan de nieuwe waarde. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 25,20 werden vastgesteld, en de gemeente Lisse moest een bedrag van € 156 aan griffierecht vergoeden aan belanghebbende.