In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, betreft het een wrakingsverzoek dat is ingediend door een verzoekster in een civiele procedure tegen Abvakabo FNV (AKF). De wraking is aangevraagd op basis van de vrees voor schijn van partijdigheid van de raadsheer-commissaris, mr. J.W. van Rijkom, die op 15 maart 2013 een comparitie van partijen leidde. Tijdens deze comparitie heeft verzoekster haar twijfels over de onpartijdigheid van de raadsheer geuit, maar het wrakingsverzoek is pas op 16 april 2013 ingediend, wat volgens de wrakingskamer te laat was. De wrakingskamer oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij niet heeft voldaan aan de wettelijke vereiste dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden die grond zouden kunnen zijn voor een wraking aan verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer benadrukt het belang van tijdige indiening van een dergelijk verzoek om de rechterlijke onpartijdigheid te waarborgen. De beslissing van de wrakingskamer is op 14 juni 2013 uitgesproken, waarbij de verzoekster en haar advocaat, mr. F.O. Ligeon-Merton, aanwezig waren, evenals de raadsheer-commissaris en de advocaat van AKF, mr. D.C. Coppens. De wrakingskamer heeft de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking, en de beslissing is aan alle betrokken partijen toegezonden.