ECLI:NL:GHDHA:2013:2621

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
22-001818-10
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in Heineken-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2010. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zogenaamde Heineken-zaak. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 2.334.584,- bedroeg en had hem verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen. De veroordeelde heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 28 januari en 6 juni 2013 is het hof tot de conclusie gekomen dat de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er een eerder vonnis was gewezen door de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de veroordeelde was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Heineken Nederland B.V. Dit bedrag, dat hoger was dan de ontnemingsvordering, diende in mindering te worden gebracht op de ontnemingsvordering.

Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie afgewezen, omdat het civiel toegewezen bedrag hoger was dan de ontnemingsvordering. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan door de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af te wijzen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 20 juni 2013.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001818-10 PO
Parketnummer: 09-755068-07
Datum uitspraak: 20 juni 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2010 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1949,
[adres].
Procesgang in de ontnemingszaak
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 12 maart 2010 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 2.334.584,- en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beslissing in de strafzaak tegen de veroordeelde
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank te 's-Gravenhage van 29 augustus 2008 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot straf.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 28 januari 2013 en 6 juni 2013.
De vordering van het openbaar ministerie
De in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 2.334.584,-, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot afwijzing van de vordering, en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2013 is gebleken dat de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel recht, op 9 november 2011 een vonnis bij verstek heeft gewezen. In die zaak trad Heineken Nederland B.V., mede handelend als lasthebber van de besloten vennootschap Heineken Beer Systems B.V. (hierna te noemen: Heineken), op als eiseres en was de veroordeelde de gedaagde. In dit vonnis wordt de gedaagde veroordeeld om een bedrag van € 2.557.205,04, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, aan Heineken te betalen. Uit het exploit van betekening blijkt dat dit vonnis op 29 november 2012 door de deurwaarder aan de veroordeelde is betekend en dat dit vonnis, blijkens een e-mailbericht van Heineken d.d. 5 juni 2013, inmiddels onherroepelijk is geworden. Dit is ter terechtzitting niet betwist door de veroordeelde en ook anderszins is niet gebleken dat de veroordeelde tijdig hoger beroep zou hebben ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient het civiel toegewezen bedrag dan ook in mindering te worden gebracht op de ontnemingsvordering. Nu het civiel toegewezen bedrag een hoger bedrag bedraagt dan de ontnemingsvordering dient de vordering, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, te worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst afde vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. H. van den Heuvel, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2013.