ECLI:NL:GHDHA:2013:2599

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
15 juli 2013
Zaaknummer
200.125.343-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • W. Willems
  • A. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en bekorting van de termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in april 2013 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter van 4 januari 2013, waarin de uithuisplaatsing van haar kinderen was verlengd. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing op te heffen, terwijl de WSJ (William Schrikker Jeugdbescherming) het verzoek van de moeder bestreed en vroeg om de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de zitting op 19 juni 2013 werd duidelijk dat de moeder inmiddels een eigen woning had en hulp zocht voor haar klachten. De grootvader van de kinderen was ook betrokken bij de zorg voor de minderjarigen. Het hof overwoog dat de ouders, beide met een verstandelijke beperking, onvoldoende in staat waren om de zorg en opvoeding te bieden die de kinderen nodig hadden. De moeder had weliswaar verbeteringen in haar situatie laten zien, maar het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing van de oudste twee minderjarigen noodzakelijk bleef voor hun verzorging en opvoeding.

Het hof besloot de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige 2] te bekorten tot 1 september 2013, omdat de noodzaak voor uithuisplaatsing niet langer aanwezig was. Voor de andere twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3], bleef de uithuisplaatsing noodzakelijk. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van de kinderen, waarbij de zorg en begeleiding die zij nodig hebben voorop stonden. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 juli 2013
Zaaknummer : 200.125.343/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3319
[appellant],
wonende te [woonplaats, gemeente],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.L. van ’t Veer te Wateringen,
tegen
William Schrikker Jeugdbescherming te Amsterdam,
hierna te noemen WSJ,
namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
verweerster hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootvader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 4 april 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 januari 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
WSJ heeft op 6 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 23 mei 2013 een brief van 22 mei 2013 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 16 mei 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 19 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw S.J.J. Pfeiffer, mevrouw M. Hameetman en de heer M.A.C. Schoenmakers namens WSJ;
  • de vader;
  • de grootvader.
De hierna te noemen minderjarige [voornaam minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling haar mening kenbaar te maken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren [in]2000 te [geboorteplaats] (hierna: [voornaam minderjarige 1]);
  • [minderjarige 2], geboren op [in] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: [voornaam minderjarige 2]), en
  • [minderjarige 3], geboren op [in] 2008 te [geboorteplaats] (hierna: [voornaam minderjarige 3]),
(hierna gezamenlijk: de minderjarigen) met ingang van 9 januari 2013 verlengd tot 9 januari 2014 met behoud van Jeugdzorg om de ondertoezichtstelling uit te voeren. Voorts is bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] in een AWBZ woonvoorziening en voor de minderjarigen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een (netwerk)pleeggezin. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarigen.
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt voor wat betreft de verlenging van de uithuisplaatsing) en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de verlenging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen wordt afgewezen, althans wordt opgeheven, en subsidiair de uithuisplaatsing te bepalen voor een periode welke het hof in goede justitie juist acht.
3.
WSJ bestrijdt het verzoek van de moeder en verzoekt het hof om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.
De moeder stelt dat zij zich nimmer heeft verzet tegen de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, maar zij is van mening dat de uithuisplaatsing onterecht is. Weliswaar was zij ten einde raad ten tijde van het overlijden van haar moeder en de echtscheiding, maar zij zou haar kinderen nooit iets aandoen, omdat zij zielsveel van hen houdt. De moeder heeft nu een eigen woning en heeft voor haar klachten hulp gezocht bij Mente Sana. Van enige spanning of stress is dan ook geen sprake meer. Dat de grootvader [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] heeft opgevangen gedurende de moeilijke periode, waardeert de moeder erg, maar inmiddels is haar eigen situatie dusdanig gewijzigd dat de minderjarigen weer bij haar geplaatst kunnen worden. [voornaam minderjarige 1] verblijft in verband met haar beperkingen in een woongroep. De omgangsregelingen die de moeder met de minderjarigen heeft en waarbij zij bijna vier dagen per week bij de moeder verblijven, verlopen zeer goed. De termijn van de uithuisplaatsing tot 9 januari 2014 acht de moeder onredelijk lang. De moeder zou graag door middel van een behandeltraject (Gezinsdagbehandeling) bij Yulius laten zien dat zij in staat is om voor haar kinderen een veilige leefsituatie te bieden en een goede opvoeder te zijn, waarbij het belang van de minderjarigen voorop staat.
5.
Volgens WSJ zijn de gronden voor uithuisplaatsing nog immer aanwezig. Niet alleen is sprake van spanningen tussen de ouders als gevolg van de echtscheiding, de ouders hebben beiden een verstandelijk beperking en veel moeite met het ondergeschikt maken van de eigen emoties aan het belang van de minderjarigen. Door de echtscheiding is de toch al kwetsbare draagkracht van de ouders uit balans geraakt. De moeder wordt overspoeld door emoties en het lukt haar niet om het verwerken daarvan op een verantwoorde wijze te combineren met de opvoeding van de minderjarigen. De problemen dateren ook van ver voor de echtscheiding en zijn niet opgelost. De nieuwe vriend van de moeder heeft een rustgevend effect op haar, zodat zij niet steeds impulsief en boos reageert op van alles om haar heen, ook in bijzijn van de minderjarigen. De minderjarigen kampen allen met uiteenlopende problemen, de een in meerdere mate dan de ander. De opvang door de grootvader is uitstekend voor de kinderen, maar is niet bedoeld voor de lange termijn. Met [voornaam minderjarige 2] gaat het nu goed, maar [voornaam minderjarige 3] staat stil in zijn ontwikkeling volgens het Medisch Kinderdagverblijf waar hij heen gaat. Hij staat dan ook op de wachtlijst voor een pleegzorgplek. [voornaam minderjarige 1] heeft professionele begeleiding nodig, ook los van de gezinsproblemen.
6.
De vader staat achter de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een woonvoorziening voor verstandelijk beperkten. Wat betreft [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] is hij van mening dat zij zowel bij de grootvader als bij de moeder goed op hun plek zijn. Hij wil graag goed contact met de minderjarigen behouden.
7.
De grootvader stelt dat [voornaam minderjarige 2] nu twee dagen in de week bij hem is en vijf dagen per week bij de moeder en dat dit heel goed gaat. Hij kan goed met de moeder overweg, hoewel zij erg opvliegerig is en gaat dreigen als zij haar zin niet krijgt. Het is voor de grootvader een hoop geregel, maar hij ziet de minderjarigen graag en zij hebben het goed naar hun zin bij hem.
8.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken uit de eerste aanleg blijkt dat de ouders een verstandelijke beperking hebben en onvoldoende draagkracht en pedagogisch inzicht om de minderjarigen de zorg en opvoeding te geven die zij nodig hebben. Ook zijn er financiële problemen. Sinds 2005 is sprake van vrijwillige hulpverlening binnen het gezin, maar dit heeft er niet toe geleid dat de spanningen tussen de ouders zijn afgenomen. De ouders zijn in februari 2012 uit elkaar gegaan. Het verdriet van de scheiding heeft grote gevolgen gehad voor het emotionele welzijn van de moeder. Zij heeft tijd en rust nodig om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. De minderjarigen kampen allen met problemen en hebben specifieke zorg en aandacht nodig. Onweersproken is dat de opvang van de minderjarigen door de grootvader uitstekend verloopt. Evenmin is weersproken dat [voornaam minderjarige 1] het in haar woonvoorziening goed maakt.
9.
Ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 2] inmiddels weer overwegend bij de moeder verblijft en dat betrokkenen het er eigenlijk over eens zijn dat zij teruggeplaatst kan gaan worden bij de moeder. Zo heeft WSJ verklaard dat het goed gaat met [voornaam minderjarige 2], dat de omgangsregeling met de moeder wordt uitgebreid en dat de optie van terugplaatsing serieus wordt bekeken. Het hof is dan ook van oordeel dat, na een periode van voorbereiding op terugplaatsing van [voornaam minderjarige 2] bij de moeder, de noodzaak van uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] onder de gegeven omstandigheden niet langer aanwezig is, althans niet voor de bij de bestreden beschikking bepaalde termijn. Het hof zal de duur van de uithuisplaatsing dan ook bekorten tot 1 september 2013, nu het hof het in het belang van [voornaam minderjarige 2] acht dat er duidelijkheid komt over haar verblijfplaats, nu de noodzaak tot huisplaatsing voor haar niet langer een gegeven is.
10.
Met betrekking tot de andere twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3], is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding en tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid. [voornaam minderjarige 1] kampt vanaf haar geboorte met diverse gezondheidsproblemen en zit op een school voor Speciaal Onderwijs. In het logeerhuis krijgt zij de aandacht en begeleiding die zij gezien haar beperking nodig heeft, waardoor haar ontwikkeling op een positieve manier gestimuleerd wordt. [voornaam minderjarige 3] zit op een Medisch Kinderdagverblijf. Hij vertoont druk, impulsief en ongecontroleerd gedrag en is aanhankelijk naar mensen die hij niet zo goed kent. Gelet op zijn specifieke problemen en de beperkingen van de moeder is volgens het hof voldoende gebleken dat de moeder vooralsnog niet in staat is [voornaam minderjarige 3] de benodigde rust, zorg en begeleiding te geven. Dit zal niet anders worden door een behandeltraject bij Yulius. Gebleken is dat WSJ thans bezig is met onderzoek naar het toekomstperspectief van [voornaam minderjarige 3]. Het hof acht het in zijn belang noodzakelijk dat zolang deze duidelijkheid er nog niet is, de uithuisplaatsing wordt voortgezet.
11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking uitsluitend voor zover het de duur van de machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] gedurende dag en nacht in een (netwerk)pleeggezin tot 1 september 2013;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Willems en Stuurop, bijgestaan door
mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2013.