In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De belanghebbende, [X], had een verzoek tot herziening ingediend tegen de mondelinge uitspraak van het Hof van 22 mei 2012, waarin de uitbetaling van een gecombineerde heffingskorting van € 2.035 was geweigerd. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur onterecht een bedrag van € 556 had teruggevorderd en dat er sprake was van 'abus de pouvoir'.
De feiten van de zaak tonen aan dat de belanghebbende in 2007 geen belastbare inkomsten had en dat er een voorlopige teruggaaf was verleend zonder dat daar een verzoek voor was ingediend. De Inspecteur had een ambtshalve aanslag opgelegd, die na bezwaar door de rechtbank was gehandhaafd. In hoger beroep bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank.
Tijdens de behandeling van het herzieningsverzoek op 8 mei 2013 was de belanghebbende niet verschenen, wat het Hof niet als reden voor aanhouding beschouwde. Het Hof oordeelde dat het verzoek om herziening prematuur was, omdat de eerdere uitspraak nog niet onherroepelijk was. Het verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard, en het Hof besloot het verzoek door te sturen naar de Hoge Raad. De proceskosten werden niet toegewezen, en er werd geen vergoeding van het griffierecht gelast. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan.