ECLI:NL:GHDHA:2013:2524

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
BK-12-00589.su.mb.def
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van aanslagen watersysteemheffing en wegenheffing voor natuurterreinen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 22 juni 2012 een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van het Waterschap Hollandse Delta had gedaan. De rechtbank had de aanslagen watersysteemheffing en wegenheffing voor bepaalde percelen vernietigd en vastgesteld op lagere bedragen. Belanghebbende, eigenaar van meerdere percelen, stelde dat deze percelen als natuurterreinen moeten worden aangemerkt, waardoor de aanslagen verlaagd zouden moeten worden. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de percelen geschikt waren voor agrarisch gebruik, wat zou betekenen dat de hogere aanslagen van toepassing zouden zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2013 in Den Haag, werd de zaak gevoegd behandeld met andere vergelijkbare zaken. Het Hof oordeelde dat de percelen inderdaad als natuurterreinen moeten worden aangemerkt, omdat de inrichting en het beheer van de percelen voor meer dan 90% zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, en verlaagde de aanslagen voor de betrokken percelen aanzienlijk. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 2.832 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 115 werd vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van natuurterreinen in de Waterschapswet en de voorwaarden waaronder percelen als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de percelen meer dan 10% agrarisch gebruik mogelijk maakten, en dat de aanslagen dus ten onrechte waren opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
nummer BK-12/00589
meervoudige kamer

Uitspraak van 25 juni 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van het Waterschap Hollandse Delta, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 22 juni 2012, nummer AWB 11/132, betreffende na te vermelden aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2010 voor de percelen WVN00 [nr. 1] (hierna: perceel [1]), WVN00 [nr. 2] (hierna: perceel [2]), WVN00 [nr. 3] (hierna: perceel [3]), WVN00 [nr. 4] (hierna: perceel [4]), WVN00 [nr. 5] (hierna: perceel [5]), WVN00 [nr. 6] (hierna: perceel [6]), WVN00 [nr. 7] (hierna: perceel [7]), WVN00 [nr. 8] (hierna: perceel [8]), WVN00 [nr. 9] (hierna: perceel [9]), WVN00 [nr. 10] (hierna: perceel [10]), WVN00 [nr. 11] (hierna: perceel [11]), WVN00 [nr. 12] (hierna: perceel [12]), WVN00 [nr. 13] (hierna: perceel [13]), WVN00 [nr. 14] (hierna: perceel [14]), WVN00 [nr. 15] (hierna: perceel [15]), WVN00 [nr. 16] (hierna: perceel [16]), WVN00 [nr. 17] (hierna: perceel [17]), WVN00 [nr. 18] (hierna: perceel [18]) en WVN00 [nr. 19] (hierna: perceel [19]) aanslagen in de watersysteemheffing ongebouwd en de wegenheffing (hierna: de aanslagen) opgelegd.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen met betrekking tot de percelen [13], [14], [15], [16], [17] en [18] verlaagd en de overige aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de percelen [3], [6], [11], [9] en [12] vernietigd, de aanslagen watersysteemheffing en wegenheffing voor de percelen [11] en [9] vernietigd, de aanslagen watersysteemheffing en wegenheffing voor de percelen [3], [6] en [12] als volgt vastgesteld: [3] watersysteemheffing € 187,41, [3] wegenheffing € 46,98, [12] watersysteemheffing € 228,67, [12] wegenheffing € 57,43, [6] watersysteemheffing € 430,97, [6] wegenheffing € 108,10, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten zijn begroot op € 491,63 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te voldoen aan belanghebbende, en bepaald dat de Inspecteur aan belanghebbende het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 vergoedt.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 april 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.
2.4. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken met de BK-nummers 12/00585, 12/00588 en 12/00590. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd, wordt om proceseconomische redenen en met instemming van partijen geacht tevens te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
2.5. Belanghebbende heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot hem gericht verzoek die daarna in de brief van 4 april 2013 is herhaald, als aanvulling op het aldaar verhandelde een brief met bijlagen, gedagtekend 19 mei 2013, met gegevens van feitelijke aard ingezonden. Een afschrift van de overgelegde stukken zijn naar de Inspecteur verzonden. Belanghebbende heeft in voormelde brief een opsomming gegeven van de percelen die in het geding zijn onder toevoeging van bijbehorende kadastrale gegevens en berekeningen van de – in de visie van belanghebbende - juiste bedragen van de aanslagen.
2.6. De Inspecteur heeft bij zijn brief van 17 juni 2013 onder meer op deze stukken gereageerd. Een afschrift van deze brief is naar belanghebbende verzonden.

Verordeningen

3.1. De Verenigde Vergadering van het Waterschap Hollandse Delta (hierna: het Waterschap) heeft in zijn vergadering van 26 november 2009 de Verordening watersysteemheffing Waterschap Hollandse Delta 2010 (hierna: de Verordening watersysteemheffing) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
3.2. De Verenigde Vergadering van het Waterschap heeft in zijn vergadering van 26 november 2009 de Verordening wegenheffing Waterschap Hollandse Delta 2010 (hierna: de Verordening wegenheffing) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
3.3. De Verenigde Vergadering van het Waterschap Hollandse Delta heeft in zijn vergadering van 26 november 2009 de Kostentoedelingsverordening Hollandse Delta 2010 vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is zij op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt en door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd.
3.4. De Verordening watersysteemheffing en de Verordening wegenheffing worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de Verordeningen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. In 2003 is op initiatief van het Waterschap het project ’[project]’ aangevangen. In het project heeft het Waterschap samengewerkt met de provincie Zuid-Holland, Deltanatuur, de gemeente [Q], [R] en [A]. Het project had als doel het realiseren van minimaal 110.000 kubieke meter waterberging, een robuust watersysteem, het inrichten van circa 35 hectare van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, het ontwikkelen en bevorderen van recreatief medegebruik en het behoud van de agrarische sector door verkaveling in de polder [polder]. Het projectgebied omvat het gebied ’[S]’, globaal begrensd door de [a-straat], de [b-straat], de [c-straat], de [d-straat] en de dorpen [Z] en [T]. Het gaat dus om een combinatie van waterberging en natuurbeheer. De gronden zijn hiertoe eerst verworven door het Waterschap en vervolgens via kavelruil aan de beheerders overgedragen.
4.2. Belanghebbende neemt met de percelen [1], [2], [3], [4], [5], [6], [7], [8], [9], [10], [11], [12] en [19] deel aan het project.
4.3. Belanghebbende en het Waterschap hebben over de inrichting en het beheer van de percelen gesloten de ’[project] Overeenkomst’ ’Overeenkomst tussen het Waterschap Hollandse Delta en individuele grondeigenaren in het plangebied van het project ’[project]’ ’ (hierna: de overeenkomst), welke naar haar eindversie d.d. 23 december 2004 voor zover relevant luidt als volgt:
”(…)
2
Overwegingen
Overwegende.
(…)
i. Het beheer van de percelen wordt na de inrichting uitgevoerd door de aan het project
deelnemende perceelseigenaren.
j. [B] is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend als gemeente [Q], [sectie], nummers [nr. 20], [nr. 21] gedeeltelijk, [nr. 22] gedeeltelijk, [nr. 23] gedeeltelijk en [nr. 24] gedeeltelijk, welk percelen zijn gelegen in het projectgebied. De onderhavige percelen grond zijn aangegeven in bijlage II.
k. De onder j. genoemde percelen zijn aangewezen voor natuurgebied met te realiseren natuurdoel/waterberging en/of recreatieve voorzieningen en/of agrarisch gebruik.
(…)
Partijen verklaren te zijn overeengekomen als volgt.
3
BEGRIPSBEPALINGEN
Basisplan: Het door het waterschap opgestelde plan, zoals opgenomen in bijlage 1.
Functiewijziging: De wijziging van de hoofdfunctie van een perceel van agrarisch naar natuurgebied.
Inrichtingstekening: Tekening waarop het basisplan in detail is uitgewerkt en waarop het bestek voor de inrichtingswerkzaamheden wordt gebaseerd.
(…)
Natuurgebied: Een perceel of meerdere (aaneengesloten) percelen met de hoofdfunctie natuur, al dan niet gecombineerd met de functie waterberging.
Perceel: Het perceel grond in eigendom van de perceelseigenaar, kadastraal bekend als gemeente [Q], [sectie], nummers [nr. 20], [nr. 21] gedeeltelijk, [nr. 22] gedeeltelijk, [nr. 23] gedeeltelijk en [nr. 24] gedeeltelijk, op welke percelen deze overeenkomst zoals aangegeven op de in bijlage II opgenomen tekeningen betrekking hebben.
(…)
Waterberging: Het al dan niet actief verhogen van de oppervlaktewaterpeilen in het projectgebied in verband met overvloedige regenval.
4
DOEL VAN DE OVEREENKOMST
Doel van deze overeenkomst is:
1.
Het wijzigen van de functie van de percelen van alleen een agrarische in
natuurgebied al dan niet in combinatie met waterberging en/of recreatieve voorzieningen.
(…)
5
VERPLICHTINGEN VAN PARTIJEN
5.1
HET WATERSCHAP
. Draagt zorg voor de inrichting van de natuurgebieden, de voorzieningen ten behoeve van waterberging en de recreatieve voorzieningen, zodanig dat de inrichting een goede uitgangspositie vormt voor het te voeren beheer en de ontwikkeling van de natuurdoelen die zijn genoemd in de bijlagen II en lIl.
. Onderhoudt alle watergangen, niet zijnde de categorie 'overige watergangen', waaronder de watergangen die zijn gelegen in de natuurgebieden. De categorie 'overige watergangen' is opgenomen in de Leggers van het waterschap.
. Draagt zorg voor het beheer en onderhoud van de fietspaden in het projectgebied, waaronder begrepen eventuele veeroosters en klaphekken en andere recreatieve voorzieningen.
. Draagt zorg voor het beheer en onderhoud van veeroosters en klaphekken op plaatsen waar het laarzenpad vanaf de openbare weg toegankelijk is.
. Draagt zorg voor het beheer van bebording ten behoeve van de recreatie in het projectgebied.
. Verzorgt na verzoek van een perceelseigenaar of een overheidsinstantie in verband met veeziekten direct een afsluiting van de recreatieve voorzieningen, zowel fysiek als door middel van bebording.
5.2
DE PERCEELSEIGENAAR
. De perceelseigenaar verplicht zich voor onbepaalde tijd en te allen tijde waterberging op (het gedeelte van) de onderhavige percelen toe te staan.
. Beheert de percelen conform de doelstellingen voor het voor dat perceel aangewezen natuurdoel door middel van de beheermaatregelen als genoemd in bijlage lIl.
. Stelt de natuurgebieden open voor eenvoudige recreatieve voorzieningen.
. Houdt in geval van begrazing rekening met de eventuele aanwezigheid van recreanten.
(…)
6
INRICHTING
1.
De inrichting van de percelen wordt uitgevoerd in opdracht van het waterschap conform uitgewerkte inrichtingstekeningen die voorafgaand aan de inrichting met de nieuwe perceelseigenaar worden besproken.
(…)
7
BEHEER
7.1
ONDERHOUD VAN SLOTEN EN GREPPELS
(…)
7.2
NATUURGEBIED
. De perceelseigenaar verplicht zich voor onbepaalde tijd en te allen tijde waterberging op (het gedeelte van) de percelen, dat is aangewezen voor waterberging en/of natuurgebied, te accepteren.
. De perceelseigenaar verplicht zich voor onbepaalde tijd om zich in te spannen om het voor het onderhavige perceel aangewezen natuurdoel zoals omschreven in bijlage III blijvend te realiseren.
. Indien en voor zover de perceelseigenaar gebruik maakt van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 of opvolgende subsidie-regelingen, moet de onder b. van dit artikel genoemde bepaling worden gezien als minimumvariant, evenals de bepaling in artikel 5.2b.
. Wanneer de natuurdoelen zoals omschreven in bijlage III als gevolg van het bergen van water niet kunnen worden gehaald en de eigenaar de uitgangspunten voor het beheer zoals genoemd in bijlage III aantoonbaar heeft opgevolgd, kan deze niet aangesproken worden op het niet behalen van de natuurdoelen.
7.3
RECREATIEVE VOORZIENINGEN
(…)
8
PROCEDURELE ASPECTEN
(…)
8.3
RELATIE TOT OVERIGE SUBSIDIES
(…)
Indien en voor zover nodig zal het waterschap aansluitend aan het afronden van de inrichtingsmaatregelen, éénmalig zoveel als mogelijk de aanvraag van de perceelseigenaar voor subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 faciliteren. De streefbeelden voor het projectgebied worden in termen van pakketten uit de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 weergegeven in bijlage III.
(…)
9
SCHADEREGELINGEN
9.1
WAARDEVERMINDERING
De ten gevolge van de functiewijziging ontstane waardevermindering van het onderhavige perceel of perceelsgedeelte wordt door het waterschap vastgesteld op basis van de door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit gehanteerde systematiek, volgens de Subsidieregeling Natuurbeheer zoals deze van toepassing was op 1 september 2004. Het normbedrag voortvloeiend uit de door genoemd ministerie gehanteerde systematiek zal omgerekend worden tot een gekapitaliseerd bedrag, dat eenmalig aan de perceelseigenaar wordt betaald.
(…)
11
DUUR
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd, behoudens andersluidende regelingen in deze overeenkomst.
(…)”
4.4.
Bijlage I (toelichting basisplan) van de overeenkomst luidt voor zover relevant:
”(…)
DOELSTELLING: WATERBERGING
De waterbergingsdoelstelling wordt voornamelijk ingevuld aan de westzijde van de [e-straat]/[f-straat]. Ten oosten van deze wegen zal het huidige peil, -1.75 NAP, niet wijzigen. Ook de bestaande onderbemaling van -1.90 NAP kan gehandhaafd blijven. Op 3 locaties wordt het bergingsgebied ”gevoed”:
(…)
Algemene uitgangspunten
(…)
Bij het opstellen van een inrichtingsplan is het van belang erop te letten dat er voldoende vluchtplaatsen voor het vee zin, met een hoogte van ongeveer -0.50 NAP.
Waterberging
(…)
DOELSTELLING: PROVINCIALE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
Door de polder [polder] loopt de nog niet gerealiseerde route [route] van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS (…)). De verbinding zou moeten bestaan uit een aaneengesloten moerasverbinding die geschikt is voor zeer kritische diersoorten (…).
(…)
In principe zouden alle gebieden waarvoor een functieverandering plaatsvindt (PEHS en/of waterberging) in aanmerking moeten kunnen komen voor een regeling met een aan de SN-regeling gelijke vergoedingssystematiek.
(…)
DOELSTELLING: RECREATIE
De polder [polder] heeft naast haar in hoofdzaak agrarische functie een betekenis voor recreatie.
(…)”
4.5.
Bijlage II (perceel met natuurdoelen) van de overeenkomst luidt voor zover relevant:
”(…)
Deze bijlage wordt per perceel aangemaakt. Aangegeven wordt voor welk deel van het perceel welk natuurdoel wordt gehanteerd. In het algemeen geldt:
  • Natuurdoel Moeras direct grenzend aan de [S];
  • Natuurdoel (Half)natuurlijk grasland verder weg van de [S].”
4.6.
Bijlage III (omschrijving natuurdoelen) van de overeenkomst luidt voor zover relevant:
”(…)
In deze bijlage wordt aangegeven welke natuurdoelen op de korte termijn moeten worden gerealiseerd en welk natuurdoeItype 'op de lange termijn als extra optie zou kunnen worden gerealiseerd. Het gaat bij deze extra optie om een vrijwillige inspanning die geleverd wordt bovenop de verplichte basisdoelstellingen, bijvoorbeeld wanneer op vrijwillige basis gebruik gemaakt wordt van de Subsidieregeling Natuurbeheer van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV). In bijlage II is aangegeven welke natuurdoeltypen als basis op het onderhavige perceel gerealiseerd moeten worden.
Bij het opstellen van de natuurdoelen voor de natuurgebieden is de systematiek van de Subsidieregeling van het ministerie van LNV gehanteerd. Per doelpakket is een beheersvergoeding beschikbaar bij LNV, waarvoor de beheersvoorschriften zijn aangegeven. Voor gedetailleerdere informatie kan worden verwezen naar de Subsidieregeling Natuurbeheer van het ministerie van LNV.
Natuurdoel: Moeras
Doelstellingen:
1.
Ten minste 70% van de oppervlakte van de eenheid bestaat uit moeras;
2.
Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de eenheid bestaat uit bos of struweel;
3.
Ten hoogste 20% van de oppervlakte van de eenheid bestaat uit water.
Uitgangspunten voor het beheer:
1.
Ten minste 90% van de oppervlakte van de eenheid vrijhouden van bos en struweel;
2.
De beheerseenheid of een deel daarvan wordt nooit in twee opeenvolgende jaren gemaaid;
3.
Overjarig rietland wordt jaarlijks ten hoogste in een derde deel van de oppervlakte van de eenheid gemaaid;
4.
Het maaisel wordt afgevoerd.
Mogelijke aanvullende "extra" natuurdoelen (te realiseren op basis van vrijwilligheid):
(zie Subsidieregeling Natuurbeheer 2000)
1.
Beheerspakket Plas en Ven;
2.
Pluspakket Overjarig Rietland.
Natuurdoel: (Half)natuurlijk grasland
Doelstellingen:
1.
Ten minste 90% van de oppervlakte van de beheers eenheid bestaat uit grasland;
2.
Vanaf zes jaar na aanvang van de bij de beheersdoelstelling behorende beheersmaatregelen zijn op de beheerseenheid ten minste 15 inheemse plantensoorten inclusief mossen aanwezig per 25 m2, tenzij als gevolg van waterberging de ontwikkeling van deze soorten niet mogelijk is geweest;
3.
Ten hoogste 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met Pijpenstrootje of Bochtige smele.
Uitgangspunten voor het beheer:
1.
Het gewas jaarlijks afvoeren via maaien of beweiden;
2.
In de periode van 1 juli tot 1 april een veebezetting van ten hoogste 3 GVE per hectare.
Mogelijke aanvullende ’extra’ natuurdoelen (te realiseren op basis van vrijwilligheid):
(zie Subsidieregeling Natuurbeheer 2000)
1.
Soortenrijk weidevogelgrasland;
2.
Nat soortenrijk grasland.”
4.7.
De percelen hebben als bestemming natuurterrein en zijn onbebouwd. Op basis van de overeenkomst zijn de percelen ingericht voor het natuurdoel (half)natuurlijk grasland. Ten behoeve van natuurontwikkeling en waterberging is de toplaag van de percelen afgegraven.
4.8.
Van de percelen [3], [6], [9], [11] en [12] heeft de Inspecteur bij besluiten van 17 mei 2011 en 21 februari 2012 respectievelijk 03.00.00 hectare, 03.80.00 hectare, 00.46.00 hectare (met uitzondering van het woonhuisgedeelte), 00.22.45 hectare (geheel) en 00.35.00 hectare met natuurdoel moeras aangemerkt als natuurterrein in de zin van artikel 116, aanhef en onderdeel c, Wsw en de aanslagen dienovereenkomstig ambtshalve verminderd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of binnen de geformuleerde natuurdoelen met betrekking tot perceel [1] voor een oppervlakte van 00.08.20 hectare, perceel [2] voor een oppervlakte van 04.12.50 hectare, perceel [3] voor een oppervlakte van 02.14.40 (= 05.14.40 -/- 03.00.00) hectare, perceel [4] voor een oppervlakte van 02.57.80 hectare, perceel [5] voor een oppervlakte van 00.14.00 hectare, perceel [6] voor een oppervlakte van 04.91.60 (= 08.71.60 -/- 03.80.00) hectare, perceel [7] voor een oppervlakte van 24.02.40 hectare, perceel [8] voor een oppervlakte van 07.65.30 hectare, perceel [10] voor een oppervlakte van 03.06.30 hectare, perceel [12] voor een oppervlakte van 02.59.80 (= 02.94.80 -/- 00.35.00) hectare en perceel [19], groot 01.55.60 hectare een agrarische opbrengst mogelijk is van meer dan 10 percent van normale agrarische productiviteit, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
5.2. Belanghebbende bestrijdt de overweging van de rechtbank (r.o. 2.4.5) dat tussen partijen niet in geschil is dat de percelen geschikt zijn voor agrarisch (mede)gebruik. Agrarisch (mede)gebruik is niet mogelijk. De inzet van grote grazers is geen agrarische productie die op regulier agrarisch grasland met 2,5 GVE (= grootvee-eenheden per hectare per jaar) wordt ingezet. Agrarisch (mede)gebruik houdt normale bedrijfsmatige agrarische exploitatie in, gericht op positieve opbrengsten waarvoor de percelen ten ene male ongeschikt zijn, in essentie omdat zij bij gebreke aan bemesting en door almaar toenemende verschraling, volstrekt onvoldoende voedingswaarde hebben voor rendabele begrazing. Ook is het maaisel als veevoer onbruikbaar door vervuiling met distels en Jacobskruiskruid. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen moeten worden verminderd naar het tarief voor natuurterreinen.
Ten slotte is het merkwaardig dat het waterschap stelt dat natuurgebieden en waterbergingen moeten worden ingericht en daarvoor vele activiteiten ontplooit, de natuurgebieden inricht, natuurbeheerders werft en met hen overeenkomsten sluit en vervolgens voor de heffing van de waterschapsbelastingen ontkent dat de aldus ingerichte gebieden als natuurgebieden hebben te gelden.
5.3. De Inspecteur is van opvatting dat, om een perceel als een natuurterrein te beschouwen, de inrichting en het beheer ervan voor minstens 90 percent dient te zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. In het onderhavige geval zijn de beperkingen in de inrichting en het beheer die voortvloeien uit de door belanghebbende gesloten overeenkomst met het Waterschap, het natuurbeheerplan Zuid-Holland en de index Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (hierna: SNL) en de daaraan gekoppelde voorwaarden, niet zodanig dat geen andere doelstellingen en vormen van gebruik dan die van natuur meer bestaan. Agrarisch gebruik is mogelijk. Aannemelijk is dat op de percelen een agrarische productie mogelijk is van 50 percent van de normale productie, waardoor de netto-opbrengst uitkomt op circa 29 percent van de normale opbrengst. Dit alles tezamen maakt volgens de Inspecteur dat de opbrengstgevende waarde van de percelen, in verhouding tot een voor de lokale situatie normale agrarische productiviteit, meer dan 10 percent bedraagt.
5.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen.
6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7.
De rechtbank heeft overwogen:
”2.4.2. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van haar bevoegdheid ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het geschil finaal te beslechten.
2.4.3. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat onder "geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur" als bedoeld in artikel 116, aanhef en onder c, van de Waterschapswet moet worden verstaan 90% of meer. Dit betekent dat de feitelijke inrichting en het feitelijke beheer van de in geding zijnde percelen of van gedeelten daarvan, om als natuurterreinen te kunnen worden aangemerkt, voor minder dan 10% mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen of vormen van gebruik dan het behoud of ontwikkeling van natuur. In de tekst van deze bepaling noch in de geschiedenis van de totstandkoming ervan is steun te vinden voor het betoog van eiser dat voor de uitleg van het begrip natuurterreinen aansluiting moet worden gezocht bij andere (fiscale) wetgeving. Indien de wetgever dit voor ogen had gehad, had hij kunnen verwijzen naar de in andere (fiscale) wetten opgenomen definitie van natuurterreinen.
2.4.4. De in de Verordeningen opgenomen definitie van natuurterreinen is gelijk aan artikel 116, aanhef en onder c, van de Waterschapswet. Deze wettelijke bepaling en de daaraan ontleende regeling in de Verordeningen strekken ertoe om voor een specifieke categorie ongebouwde onroerende zaken een lager tarief in te stellen dan het voor ongebouwde onroerende zaken in zijn algemeenheid geldende tarief. Dit brengt mee dat op eiser de last rust om te bewijzen dat is voldaan aan de vereisten voor toepassing van dit verlaagde tarief.
2.4.5. Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank gaat ervan uit, dat de percelen [1], [2], [4], [19], [10], [5], [7], [8] en de nog in geschil zijnde gedeelten van de percelen [3], [6] en [12] geschikt zijn voor agrarisch (mede)gebruik. Eiser heeft in punt 27 en volgende van zijn faxbericht van 3 oktober 2011 toegelicht welke beheermaatregelen voor die percelen noodzakelijk zijn en worden toegepast. De opbrengst van die percelen grond is als gevolg van deze maatregelen volgens eiser nihil, althans minder dan 10% van de normale opbrengst.
Verweerder heeft een notitie van [C] ’Agrarische productiviteit natuurterreinen’ van 29 september 2011 overgelegd en een aanvullende notitie van 10 januari 2012. Volgens deze notities heeft [C] onderzocht in hoeverre agrarische productie op de in geschil zijnde percelen mogelijk is in vergelijking met normale agrarische productie. Hierbij is rekening gehouden met de lokale situatie. Langs de [S] is uitsluitend sprake van veehouderij. Uitgegaan is van ongeveer zeven productieve maanden per jaar op de percelen, waardoor volgens [C] afdoende rekening is gehouden met het feit dat de gronden ook worden gebruikt voor inundatie. Voorts is voor normale agrarische productie uitgegaan van een gemiddelde bezetting van 1,15 GVE per hectare per jaar. Tevens acht [C] aannemelijk dat op de percelen van eiser een verwachte productie mogelijk is van 50% van de normale productie. waardoor de netto-opbrengst uitkomt op circa 29% van de normale opbrengst. Dit alles tezamen maakt volgens [C] dat de opbrengstgevende waarde van de onderhavige percelen, in verhouding tot een voor de lokale situatie normale agrarische productiviteit, meer dan 10% bedraagt.
Mede gelet op dit deskundigenbericht is eiser niet in zijn bewijslast geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zijn stelling dat bij normale agrarische productie de gemiddelde bezetting per hectare per jaar (veel) hoger is dan volgens het uitgangspunt van [C], onvoldoende heeft onderbouwd. Dit geldt ook voor zijn stelling dat [C] uit gaat van een onjuiste verwachte normale productie. Verder heeft eiser zijn conclusies niet met een berekening onderbouwd. Voor het buiten beschouwing laten van de notitie van [C] van 10 januari 2012 als door eiser bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding, nu verweerder deze bij brief van 12 januari 2012 en derhalve tijdig heeft overgelegd en eiser er ter zitting inhoudelijk op heeft gereageerd.
2.4.6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de aanslagen watersysteemheffing en wegenheffing voor de nog in geding zijnde percelen zelf vaststellen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de kleine bedragen die overblijven na de ambtshalve vermindering van de aanslagen voor de percelen [11] en [9] afrondingsverschillen betreffen. Mede gelet op het feit dat eiser in zijn reactie van 5 maart 2012 verklaart zich te kunnen verenigen met het nadere standpunt van verweerder van 21 februari 2012, zal de rechtbank het bedrag van deze afrondingsverschillen bij het bedrag van de aanslagen voor de andere percelen voegen.
De aanslagen watersysteemheffing en wegenheffing worden derhalve per perceel als volgt vastgesteld:
  • perceel [3] watersysteemheffing € 187,41 (€ 449,64 - 262.23),
  • perceel [3] wegenheffing € 46,98 (€ 112,71 - € 65,73),
  • perceel [12] watersysteemheffing € 228,67 (€ 257,68 - € 29,63 + € 0,62),
  • perceel [12] wegenheffing € 57,43 (€ 64,59 - € 7,36+ € 0,20),
  • perceel [6] watersysteemheffing € 430,97 ( € 761,87- € 332,16 + € 1.26),
  • perceel [6] wegenheffing € 108,10 (€ 190,97 - € 83,26 + € 0,39).
De aanslagen voor de percelen [11] en [9] worden vernietigd.
De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de bestreden uitspraak op bezwaar. Voor een verdergaande vermindering van de aan eiser opgelegde aanslagen ziet de rechtbank geen grond.
Mitsdien is het beroep voor het overige ongegrond. (…)

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. Volgens artikel 116, aanhef en onderdeel c, van de Waterschapswet (Wsw) wordt onder het begrip natuurterreinen verstaan ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden volgens artikel 116, aanhef en onderdeel c, mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare. De formulering ’geheel of nagenoeg geheel en duurzaam’ representeert het vereiste dat de inrichting en het beheer voor meer dan 90 percent en duurzaam moet zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit betekent dat de feitelijke inrichting en het feitelijke beheer van de in geding zijnde percelen of van gedeelten daarvan, om als natuurterreinen te kunnen worden aangemerkt, voor minder dan 10 percent mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen of vormen van gebruik dan het behoud of ontwikkeling van natuur.
8.2. Belanghebbende heeft met de onder 5.1 genoemde percelen aan het project deelgenomen. De percelen hebben als bestemming natuurterrein en zijn onbebouwd. Op basis van de overeenkomst zijn zij ingericht naar het natuurdoel moeras en (half)natuurlijk grasland.
8.3. De in de Verordeningen opgenomen definitie van natuurterreinen is gelijk aan die van artikel 116, aanhef en onderdeel c, Wsw. Deze bepaling en de daaraan ontleende regeling in de Verordeningen strekken ertoe om voor een specifieke categorie ongebouwde onroerende zaken een lager tarief in te stellen dan het algemene tarief dat geldt voor ongebouwde onroerende zaken. Dit brengt mee dat op belanghebbende de last rust de toepasselijkheid van dit verlaagde tarief aannemelijk te maken.
8.4. Ter uitvoering van de overeenkomst hebben belanghebbende en het Waterschap gezamenlijk gebruik gemaakt van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (Stcrt. 1999, 252) (hierna: de Regeling). De Regeling is met ingang van 1 juli 2007 (Stcrt. 2006, 249) ingetrokken en vervangen door het provinciale SNL. De Regeling en het SNL hebben tot doel bevordering van instandhouding en ontwikkeling van natuurterreinen. Op basis van de overeenkomst is, voor zover de percelen zijn ingericht naar het natuurdoel (half)natuurlijk grasland, gekozen voor het basispakket ’(half)natuurlijk grasland’ (bijlage 15 Subsidieregeling natuurbeheer 2000). Daarnaast heeft belanghebbende de in de overeenkomst genoemde aanvullende extra natuurdoelen van het pluspakket ’nat soortenrijk grasland’ (bijlage 28 Subsidieregeling natuurbeheer 2000) en van het pluspakket ’soortenrijk weidevogelgrasland’ (bijlage 34 Subsidieregeling natuurbeheer 2000) gerealiseerd. Belanghebbende is voor beheersbijdragen van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 in aanmerking gebracht en heeft daarmee voldaan aan de vereisten en de doelstelling van de Regeling en haar opvolger onder het SNL. Het Hof neemt gelet hierop tot uitgangspunt dat de feitelijke inrichting en het feitelijke beheer van de percelen zijn afgestemd op deze vereisten en doelstelling.
8.5. Inrichting en beheer zijn binnen de contouren van de overeenkomst afgestemd op natuur en niet op agrarisch gebruik. Belanghebbende heeft ervoor gekozen het feitelijke beheer over zijn percelen te verrichten met een veebezetting van grote grazers van 0,25 GVE per hectare per jaar, waarmee een schraal begrazingsregime wordt gehandhaafd. Deze graascapaciteit heeft belanghebbende toereikend geacht om de natuurdoelstellingen die zijn vastgelegd in de overeenkomst en de Regeling doelmatig te realiseren. De inzet van de grote grazers wordt onderbroken zodra zich - met name bij langdurig warm weer - botulismerisico aandient. Voorts wordt die inzet onderbroken wanneer het gebied water moet bergen. Het beheerregime bestaat voorts uit het mechanisch verwijderen van kruipwilg, brandnetel, distel en het handmatig verwijderen van Jacobskruiskruid. Belanghebbende heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de opbrengsten van de percelen marginaal zijn. Agrarisch gebruik is niet aan de orde, nu omtrent dit begrip niets is overeengekomen of uitgewerkt in de overeenkomst. Verondersteld mag worden dat ook de Dienst Regelingen die de Regeling en het SNL uitvoert, het beheer en de veebezetting van belanghebbende zonder gevolgen voor de subsidietoekenning juist heeft geacht.
8.6. De percentages van 50 en 29 van de Inspecteur berusten op schattingen en aannames die zijn ’mede gebaseerd op de ervaring van commerciële partijen met graslandverbetering binnen de agrarische praktijk’. Een dergelijke ’ervaring’ is niet vergelijkbaar met het beheerregime van belanghebbende, gegeven de omstandigheid dat de bodem van de percelen  ontdaan van de ooit vruchtbare toplaag - schraalgrasland is met de daarop rustende natuurdoelen en gedurende grote delen van het jaar gebruikt worden voor waterberging, hetgeen het aantal GVE drukt. De percentages van 50 en 29 zijn ook overigens onvoldoende onderbouwd om als patroon te kunnen passen op het beheer van belanghebbende, hetgeen evenzeer geldt voor het uitgangspunt van de Inspecteur ’van ongeveer zeven productieve maanden per jaar op de percelen’, en voor de duiding als agrarische productie van het ’gewas jaarlijks afvoeren via maaien of beweiden’ en in ’de periode van 1 juli tot 1 april een veebezetting van ten hoogste 3 GVE per hectare’. Onderbouwing ontbreekt voorts over de wijze waarop in het concrete geval van het beheer van belanghebbende factoren als bodemgesteldheid, verzilting, vegetatie, grashoogte, inundatie, bemestingniveau, beweiding, grondsoort, grondwaterstanden, afnemende voedingswaarde door langdurige inundatie en beperkingen wegens de hoedanigheid van de percelen als natuurgronden in relatie met die percentages en de periode van zeven maanden in het licht van het beheer van belanghebbende zijn gewogen, en langs welke weg daaruit de conclusie moet worden getrokken dat de agrarische productiviteit van de percelen van belanghebbende hoger is dan 10 percent van de normale agrarische productiviteit. Belanghebbende is niet gehouden en mag evenmin worden geacht een beheer te voeren of een veebezetting aan te houden die het gemiddelde is van statistieken of andere gegevensverzamelingen, dan wel zich te houden aan modellen voor gangbare beheerpraktijken van anderen.
8.7. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht is hij geslaagd in het bewijs dat de feitelijke inrichting en het feitelijke beheer van de percelen voor minder dan 10 percent zijn afgestemd op andere doelstellingen of vormen van gebruik dan het behoud of ontwikkeling van natuur, zodat de percelen als natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, aanhef en onderdeel c, Wsw moeten worden aangemerkt en de aanslagen moeten worden verminderd. Hetgeen de Inspecteur overigens heeft gesteld en aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht leidt niet tot een andere conclusie.
8.8. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zijn de watersysteemheffing en wegenheffing verschuldigd ter zake van het genot krachtens eigendom van een natuurterrein op de voet van onderscheidenlijk artikel 117, aanhef en onderdeel c, en 122a, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel c, Wsw en de naar inhoud en strekking gelijkluidende bepalingen in de Verordeningen. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen zijn dan ook ten onrechte opgelegd naar een tarief dat geldt voor ongebouwde onroerende zaken.
8.9. Het tarief en de maatstaf van heffing is ten aanzien van natuurterreinen in zowel de Verordening watersysteemheffing als in de Verordening wegenheffing geregeld in artikel 3 onderdeel b, in samenhang met artikel 8. Volgens die artikelen geldt een tarief van respectievelijk € 2,74 en € 0,88 per hectare.
De verschuldigde watersysteemheffing en wegenheffing bedragen dan als volgt:
Perceel
Hectare
Watersysteemheffing
(€ 2,74 / ha)
Wegenheffing
(€ 0,88 / ha)
Totaal
[1]
00.08.20
€ 0,23
€ 0,07
€ 0,30
[2]
04.12.50
€ 11,30
€ 3,63
€ 14,93
[3]
02.14.40
€ 5,87
€ 1,89
€ 7,76
[4]
02.57.80
€ 7,06
€ 2,26
€ 9,32
[5]
00.14.00
€ 0,38
€ 0,12
€ 0,50
[6]
04.91.60
€ 13,47
€ 4,33
€ 17,80
[7]
24.02.40
€ 65,83
€ 21,14
€ 86,97
[8]
17.65.30
€ 48,37
€ 15,53
€ 63,90
[10]
03.06.30
€ 8,39
€ 2,70
€ 11,09
[12]
02.59.80
€ 7,12
€ 2,29
€ 9,41
[19]
01.55.60
€ 4,26
€ 1,37
€ 5,63
8.10. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de aanslagen moeten worden verminderd en belanghebbende terecht aanspraak maakt op een proceskostenvergoeding. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

9.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbenden gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.832 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 472 x 1,5 (gewicht van de zaak))
9.2. Voorts dient aan belanghebbenden het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van in totaal € 115 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert met betrekking tot perceel [1] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 0,23 en € 0,07, in totaal € 0,30;
  • vermindert met betrekking tot perceel [2] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 11,30 en € 3,63, in totaal € 14,93;
  • vermindert met betrekking tot perceel [3] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 5,87 en € 1,89, in totaal € 7,76;
  • vermindert met betrekking tot perceel [4] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 7,06 en € 2,26, in totaal € 9,32;
  • vermindert met betrekking tot perceel [5] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 0,38 en € 0,12, in totaal € 0,50;
  • vermindert met betrekking tot perceel [6] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 13,47 en € 4,33, in totaal € 17,80;
  • vermindert met betrekking tot perceel [7] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 65,83 en € 21,14, in totaal € 86,97;
  • vermindert met betrekking tot perceel [8] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 48,37 en € 15,53, in totaal € 63,90;
  • vermindert met betrekking tot perceel [10] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 8,39 en € 2,70, in totaal € 11,09;
  • vermindert met betrekking tot perceel [12] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 7,12 en € 2,29, in totaal € 9,41;
  • vermindert met betrekking tot perceel [19] de aanslagen in de watersysteemheffing en in de wegenheffing tot respectievelijk € 4,26 en € 1,37, in totaal € 5,63.
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.832;
  • gelast de Inspecteur belanghebbende een bedrag van € 115 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, J.J.I. Verburg en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 25 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  • de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.