ECLI:NL:GHDHA:2013:2472
Gerechtshof Den Haag
Vrijspraak van verdachte in hennepteelt en criminele organisatie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Dordrecht was vrijgesproken van (beroepsmatige) hennepteelt en deelneming aan een criminele organisatie. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 28 februari en 27 juni 2013 is gebleken dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de hennepteelt of een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het aantreffen van hennepplantjes in de afvalbak van een medeverdachte niet voldoende bewijs opleverde voor de betrokkenheid van de verdachte. De verdachte werd daarom vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank onder aanvulling van gronden, waarbij het hof de werkrelatie tussen de verdachte en de medeverdachte erkende, maar niet als bewijs voor strafbare feiten kon aanmerken.