In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Dordrecht. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben en de handel in hennep(stekken), alsook van deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van en de handel in hennep, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 95 dagen. De verdachte had eerder onherroepelijk een veroordeling voor soortgelijke feiten ondergaan, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen.
De zaak kwam voor het hof na een eerdere vrijspraak voor enkele tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte voor de feiten 2 en 3 bevestigd, omdat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie en de herkomst van het in beslag genomen geldbedrag.
De bewezenverklaring van de feiten 1 en 4 is gebaseerd op de aangetroffen hennep en de omstandigheden waaronder deze zijn verkregen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is als strafbaar verklaard en de vordering tot verbeurdverklaring van het geldbedrag is afgewezen, aangezien het openbaar ministerie had afgezien van een ontnemingsvordering. Het hof heeft de uitspraak gedaan in het belang van de rechtsorde en de volksgezondheid.