Rolnummer: 22-002386-11
Parketnummer: 11-860013-10
Datum uitspraak: 11 juli 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Dordrecht van 26 april 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
de besloten vennootschap
[verdachte rechtspersoon],
gevestigd te [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
28 februari 2013 en 27 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft - overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde op schrift gestelde requisitoir - gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 mei 2007 tot en met 18 januari 2010 te Schelluinen, gemeente Giessenlanden (in of nabij (een) pand(en) aan de [adres] en/of de [adres]) en/of
te Dordrecht (in (een) woning(en) gelegen aan de [adres] en/of de [adres] en/of de [adres] en/of de [adres]) en/of
te Meerkerk (in een woning gelegen aan de [adres]) en/of
te Vuren, gemeente Lingewaal (in een woning gelegen aan de [adres]) en/of
te Zwijndrecht (in een woning gelegen aan het [adres]) en/of
te Streefkerk (in een woning gelegen aan de [adres]) en/of
te Leerdam (in een woning gelegen aan de [adres]), althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in of nabij (een) pand(en) aan de [adres] en/of [adres]) (een) hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten/hennepstekken en/of (gedroogde) hennep(toppen), en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 mei 2007 tot en met 18 januari 2010 te Schelluinen, gemeente Giessenlanden, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en/of (een) medeverdachte(n) (te weten [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer anderen) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het op beroeps- en/of bedrijfsmatige wijze opzettelijk telen en/of bereiden en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van (een) grote hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten en/of delen daarvan, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst(en) I en/of II.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal onder aanvulling van gronden worden bevestigd.
Naar het oordeel van het hof is – gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep - niet wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank in het vonnis van 26 april 2011 en neemt deze over. Hetgeen door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep is aangebracht is onvoldoende gebleken om tot een ander oordeel te komen, zodat de verdachte van deze feiten behoort te worden vrijgesproken. De omstandigheid dat in januari 2010 hennepplantjes in de afvalbak van [verdachte rechtspersoon] zijn aangetroffen, kan gelet op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, niet tot een ander oordeel leiden. Deze afvalbak staat op het voor een ieder toegankelijke terrein. Wie met de hennepteelt verbandhoudend afval wil weggooien, doet dat bij voorkeur niet in de nabijheid van de eigen hennepplantage maar elders (zie bijvoorbeeld de verklaring van [naam]). Mitsdien kan het aantreffen van hennepplanten in die container niet bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde.
Wel is - naar het oordeel van het hof - komen vast te staan dat sprake is geweest van een werkrelatie tussen [verdachte rechtspersoon] en [medeverdachte rechtspersoon], maar uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat deze was gericht op de door [medeverdachte rechtspersoon] gepleegde strafbare feiten. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken van een samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en reeds op die grond behoort de verdachte van het onder 2. ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
BESLISSING