In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zij op 10 december 2012 was ontheven van het ouderlijk gezag. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft aangevoerd dat zij met de juiste hulpverlening in staat is om haar zorgplicht voor de kinderen zelfstandig te vervullen. Ze heeft aangegeven dat ze inmiddels accepteert dat de kinderen in een pleeggezin opgroeien en verzoekt om een uitbreiding van de bezoekregeling.
De Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg hebben het verzoek van de moeder bestreden en benadrukken dat een ontheffing van het gezag meer zekerheid biedt voor de kinderen, die te maken hebben met ernstige problematiek. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, mede door haar eigen problematiek. Het hof oordeelt dat de ontheffing van het gezag noodzakelijk is om de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen af te wenden.
Het hof heeft geconcludeerd dat aan alle wettelijke vereisten voor de ontheffing van het gezag is voldaan en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen met het oog op het belang van de minderjarigen, die duidelijkheid en stabiliteit in hun toekomstperspectief nodig hebben.