ECLI:NL:GHDHA:2013:2387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
BK-11-00885
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot aftrekposten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, had een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2007, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.966 was vastgesteld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur had het bezwaar afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het recht op aftrek van eigenwoningrente, ziektekosten en giften bij de belanghebbende lag. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over deze aftrekposten.

In hoger beroep heeft de belanghebbende zijn standpunt herhaald dat ten onrechte geen aftrek is verleend voor financieringskosten van de eigen woning, ziektekosten en giften. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de belanghebbende zijn stellingen niet heeft onderbouwd met bewijsstukken. De ter zitting overgelegde bankafschriften waren niet relevant voor het onderhavige jaar. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-11/00885

Uitspraak d.d. 5 juli 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (thans rechtbank Den Haag) van 4 oktober 2011, nummer AWB 11/2971, betreffende na te vermelden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.966.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Bij uitspraak na vereenvoudigde behandeling van 25 mei 2012 is belanghebbende niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Van deze uitspraak is belanghebbende in verzet gekomen. Bij uitspraak van 28 november 2012 heeft het Hof het verzet gegrond verklaard.
2.3. In verband met het hoger beroep is door de griffier een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 juli 2013, gehouden te Den Haag. Beide partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 5 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
“1.  Op 19 juni 2009 heeft eiser zijn aangifte IB voor het jaar 2007 ingediend en daarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 25.966. Volgens het aangiftebiljet, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, bestond dit inkomen geheel uit inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. Tevens vermeldt de aangifte een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 7.084. In de aangifte is aangekruist dat eiser recht heeft de kinderkorting, de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting.
2.
Conform de aangifte heeft verweerder aan eiser een voorlopige aanslag opgelegd. Deze voorlopige aanslag is gedagtekend 17 oktober 2009 en resulteerde, na verrekening van de aangegeven loonheffing en het vergoeden van € 310 heffingsrente in een teruggaaf van € 3.211.
3.
Per brief van 18 juni 2010 deelt verweerder eiser mee dat hij voornemens is van de aangifte af te wijken omdat eiser volgens verweerder geen recht heeft op arbeidskorting, kinderkorting en combinatiekorting. Eiser heeft ten onrechte de inkomsten uit vroegere arbeid vermeld bij de inkomsten uit tegenwoordige arbeid.
4.
Met dagtekening 13 augustus 2010 heeft verweerder aan eiser de onderhavige aanslag opgelegd. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.966. Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
5.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In geschil of eiser alsnog recht heeft op aftrek van eigenwoningrente, ziektekosten en giften. Deze aftrekposten zijn niet in de aangifte vermeld.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende bestrijdt.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen aftrek is verleend wegens financieringskosten eigen woning, ziektekosten en giften.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunt doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een lager bedrag dan is vastgesteld.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is aangeduid:
“6.  De bewijslast voor het recht op aftrek van eigenwoningrente, ziektekosten en giften ligt bij eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hij in 2007 een hypothecaire geldlening heeft opgenomen voor de financiering van een verbouwing van zijn woning. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op aftrek van speciale ziektekosten. Van de hypothecaire geldlening, de verbouwing, de ziektekosten en de giften heeft eiser echter geen stukken overgelegd en eiser heeft, naar het oordeel van de rechtbank, ook verder niet aannemelijk gemaakt dat en tot welke bedragen hij bedoelde uitgaven heeft gedaan. Eiser is dus niet in zijn bewijs geslaagd. Het gelijk ligt in zoverre bij verweerder.
7.
Eiser heeft aangevoerd dat hij een papieren aangifte met de nodige bijlagen heeft ingediend en hij concludeert daaruit dat de desbetreffende medewerker van de belastingdienst de aangifte, met de aftrek van eigenwoningrente, op de gewone wijze heeft beoordeeld, alle stukken heeft gelezen en de berekening heeft gemaakt die resulteerde in de voorlopige teruggaaf van € 3.211. De rechtbank begrijpt deze stelling van eiser zo, dat verweerder met het verlenen van een voorlopige teruggaaf conform de aangifte het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat eiser een juiste aangifte had ingediend en verdere heffing van IB achterwege zou blijven. De rechtbank overweegt dat in de aangifte niets is vermeld over eigenwoningrente, ziektekosten en giften en eisers stelling in zoverre feitelijke grondslag mist. De voorlopige aanslag is weliswaar conform de aangifte vastgesteld, maar nadien bleek dat de aangifte op diverse punten onjuist was. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat in een dergelijk geval de (definitieve) aanslag in afwijking van de aangifte en naar andere grondslagen dan de voorlopige aanslag wordt vastgesteld. Ook voor het overige is gesteld noch gebleken van enige uitlating of gedraging van verweerder waaraan eiser het vertrouwen kon ontlenen dat geen aanslag of een lagere aanslag zou worden opgelegd. Ook in zoverre is het gelijk aan verweerder.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze dan ook tot de zijne. Ook in hoger beroep, in laatste instantie ter zitting, heeft belanghebbende tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur zijn stelling recht te hebben op aftrek wegens – niet reeds bij zijn echtgenote in aanmerking genomen - financieringskosten, ziektekosten en giften niet ondersteund met tot het bewijs daarvan dienende bescheiden en betaalbewijzen. De ter zitting overgelegde afschriften van zijn bankrekening dateren zonder uitzondering van 2006 en kunnen - wat daarvan verder ook zij – niet strekken tot bewijs van betalingen in het onderhavige jaar.
Ook anderszins heeft belanghebbende de juistheid van zijn stelling niet aannemelijk gemaakt.
7.2. Gelet op het vorenoverwogene komt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 5 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  • de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.