In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, had een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2007, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.966 was vastgesteld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur had het bezwaar afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het recht op aftrek van eigenwoningrente, ziektekosten en giften bij de belanghebbende lag. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over deze aftrekposten.
In hoger beroep heeft de belanghebbende zijn standpunt herhaald dat ten onrechte geen aftrek is verleend voor financieringskosten van de eigen woning, ziektekosten en giften. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de belanghebbende zijn stellingen niet heeft onderbouwd met bewijsstukken. De ter zitting overgelegde bankafschriften waren niet relevant voor het onderhavige jaar. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.