ECLI:NL:GHDHA:2013:2380

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
200.108.683-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale geschil over kinderalimentatie met betrekking tot minderjarigen in de Verenigde Arabische Emiraten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2013, betreft het een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers, heeft het hof verzocht om wijziging van de kinderalimentatie, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.R.P. Drielsma, zich hiertegen verzet. De moeder woont met de minderjarigen in de Verenigde Arabische Emiraten, waar zij hun gewone verblijfplaats hebben. Het hof heeft eerder op 19 december 2012 bepaald dat de moeder een attestatie de vita van de minderjarigen moest overleggen, wat zij op 30 januari 2013 heeft gedaan. De vader heeft op 24 juni 2013 gereageerd op deze stukken.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen in leven zijn en hun gewone verblijfplaats in de VAE hebben. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht het recht van de VAE van toepassing heeft verklaard op het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De vader heeft aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigen, maar het hof oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken en het hof concludeert dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde alimentatie niet in overeenstemming is met zijn financiële situatie.

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door mrs. Stille, Van Dijk en Burgers-Thomassen, met mr. Van Waning als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 3 juli 2013
Zaaknummer : 200.108.683/01
Rekestnummer rechtbank : 372035 / FA RK 10-5995
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], Verenigde Arabische Emiraten,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.R.P. Drielsma te Den Haag.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn beschikking van 19 december 2012 waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat de moeder binnen zes weken na 19 december 2012 een attestatie de vita van de minderjarigen aan het hof dient te overleggen, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt waar en sinds wanneer de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben.
Van de zijde van de moeder is op 31 januari 2013 een brief van 30 januari 2013 met bijlagen ingekomen.
Van de zijde van de vader is op 24 juni 2013 een faxbericht bij het hof ingekomen.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

De bewijsopdracht
1.
Bij voormelde beschikking van 19 december 2012 heeft het hof bepaald
dat de moeder binnen zes weken na heden een attestatie de vita van de minderjarigen aan het hof overlegt, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt waar en sinds wanneer de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben;
Bij voormelde brief van de moeder van 30 januari 2013 heeft zij een attestatie de vita van elk van beide minderjarigen, alsmede een vertaling in de Engelse taal van een verklaring – naar luid van die vertaling: in de Arabische taal – omtrent de woonplaats en de duur daarvan van elk van beide minderjarigen in het geding gebracht..
2.
De vader is in de gelegenheid gesteld op de in rechtsoverweging 1 genoemde stukken te reageren.
3.
Naar het oordeel van het hof is op grond van de stellingen van de moeder en de door haar in het geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk geworden dat op de daarin genoemde tijdstippen de minderjarigen in leven waren en thans nog zijn en dat zij hun gewone verblijfplaats hadden en hebben bij hun moeder in [woonplaats], Verenigde Arabische Emiraten (VAE). Mitsdien is de moeder in het haar bij ’s hofs beschikking van 19 december 2012 opgedragene geslaagd.
Toepasselijk recht
4.
Nu op grond van hiervoor in de rechtsoverwegingen 1 tot en met 3 overwogene tussen partijen vaststaat dat de minderjarigen in leven zijn en hun gewone verblijfplaats in de VAE hebben, is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden het interne recht van de VAE van toepassing heeft verklaard op het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en het Internationaal Juridisch Instituut te ’s-Gravenhage om advies heeft verzocht.
Wijziging van omstandigheden
5.
De vader stelt dat sprake is van wijziging van omstandigheden die een wijziging van de vastgestelde kinderalimentatie rechtvaardigt en voert daartoe het volgende aan. De moeder is in oktober 2007 zonder toestemming van de vader met de minderjarigen naar het buitenland vertrokken. Onduidelijk is waar de minderjarigen wonen, wat hun kosten zijn en wat het inkomen van de moeder is. De minderjarigen hebben dan ook geen, dan wel een verminderde, behoefte aan een bijdrage van de vader in de kosten van hun verzorging en opvoeding. Bovendien is het inkomen van de moeder gestegen waardoor haar aandeel in de behoefte hoger ligt. Voorts is sprake van nadere gewijzigde omstandigheden:
  • de moeder weigert haar woonplaats en de woonplaats van de minderjarigen bekend te maken;
  • de moeder maakt zich schuldig aan internationale kinderontvoering;
  • de moeder staat internationaal gesignaleerd voor het plegen van strafbare feiten, in casu het onttrekken van de minderjarigen aan het gezag;
  • de moeder weigert financiële gegevens beschikbaar te stellen;
  • de moeder komt al jaren haar informatieverplichting met betrekking tot de minderjarigen niet na;
  • de moeder weigert inkomensgegevens te produceren;
  • de moeder weigert bewijsstukken te produceren waaruit volgt dat zij de zorg voor de minderjarigen heeft;
  • de moeder weigert bewijsstukken te produceren waaruit volgt dat er kosten worden gemaakt voor de minderjarigen;
  • de moeder weigert bewijsstukken te produceren waaruit de kosten van school en dergelijke kunnen worden afgeleid;
  • de moeder weigert aangiftes inkomstenbelasting en dergelijke te produceren;
  • onduidelijk is en blijft of de minderjarigen leven, waar zij het afgelopen jaar hebben doorgebracht enzovoorts; de moeder heeft in eerste aanleg onbetrouwbare financiële stukken geproduceerd; deze stukken waren niet voorzien van een betrouwbare vertaling en in die stukken was geknipt en geplakt;
  • de moeder heeft de behandelingen in eerste aanleg niet bijgewoond en is niet bereid de rechtbank althans het hof naar behoren te informeren over alle voornoemde onderwerpen;
  • het plegen van strafbare feiten door de moeder, in casu het onttrekken aan het gezag;
  • het stelselmatig weigeren tot nakoming van de omgangsregeling;
  • het stelselmatig weigeren de informatieverplichting jegens de vader met betrekking tot de (het hof begrijpt) minderjarigen na te komen;
  • het doelbewust verbannen van de vader uit het leven van de minderjarigen zoals door het hof eerder in de beschikking overwogen;
  • het stelselmatig schenden van de rechten van de minderjarigen inhoudende het recht op omgang/contact met de vader;
  • het ontbreekt de vader aan draagkracht.
6.
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken. Kinderen hebben per definitie behoefte en volgens het toepasselijk recht van de VAE is uitsluitend de vader verplicht tot betaling van kinderalimentatie. De hoogte van de alimentatie is afhankelijk van de maatschappelijke positie van de vader en de financiële omstandigheden waarin hij verkeert. Nu de vader zelf heeft gekozen voor een vermindering van zijn werkzaamheden kan dit niet tot een vermindering van de kinderalimentatie leiden. Voor het overige zijn de door de vader aangevoerde omstandigheden geen wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie. Sinds november 2007 weigert de vader iedere bijdrage; loonbeslag mislukt telkenmale door financiële constructies van de vader binnen zijn ondernemingen. Daarnaast worden de minderjarigen ernstig gehinderd door de weigering van de vader om hun namen te laten verwijderen van internationale vermiste kinderen websites en om mee te werken aan de uitgifte van Nederlandse paspoorten van de minderjarigen. Zo maakt de vader het feitelijk onmogelijk voor de minderjarigen om hun vader in Nederland op te zoeken en vermindert hun kans om aangenomen te worden op buitenlandse universiteiten.
7.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie heeft afgewezen. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof zijn in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. Het hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking.
8.
Krachtens het recht van de VAE dient een vader te voorzien in de kosten van levensonderhoud van zijn kinderen. De hoogte van de kinderalimentatie is afhankelijk van de maatschappelijke positie van de vader en de financiële omstandigheden waarin hij verkeert. Naar het oordeel van het hof heeft de vader ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de in 2008 vastgestelde onderhoudsbijdrage van € 294,- per maand per kind niet in overeenstemming is met zijn maatschappelijke positie en zijn huidige financiële omstandigheden. Weliswaar blijkt uit de aan het hof overgelegde financiële gegevens van de vader en zijn verklaringen ter zitting dat hij een wijziging van zijn carrière beoogt, minder uren is gaan werken en daarnaast studeert aan de Universiteit van [plaats], maar dat die wijziging in de financiële omstandigheden naar het recht van de VAE voor de hoogte van de kinderalimentatie relevant zijn, is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt. Niettemin heeft het hof – binnen de mate van het mogelijke – op grond van het te dezen toepasselijke artikel 11 lid 2 van het Haags Alimentatieverdrag 1973 rekening gehouden met de behoeften van de minderjarigen en de middelen van de vader. Daarbij overweegt het hof nog dat de financiële gevolgen van de voornoemde door de vader zelf gemaakte keuzes – waarvoor geen noodzaak was in het licht van zijn dwingende financiële verplichtingen jegens de minderjarigen – naar het oordeel van het hof niet op de minderjarigen afgewenteld mogen worden. Voorts acht het hof het van belang dat de vader ter zitting heeft gesteld dat het wat hem betreft een principiële zaak betreft. Het zou namelijk volgens hem niet moeten kunnen om kinderen te ontvoeren en daar dan financiële steun voor te vragen. Naar het oordeel van het hof verliest de vader hierbij uit het oog dat hij de keuze van de moeder om naar het buitenland te vertrekken (en wellicht zijn eigen aandeel daarin) aldus voor rekening van zijn kinderen laat komen.
Proceskosten
9.
De moeder verzoekt het hof de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure. De vader is tegen beter weten in hoger beroep gekomen en heeft daarmee binnen vijf jaar de negende procedure ingezet.
10.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen en de proceskosten in beide instanties compenseren.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Dijk, Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2013.