In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2013, betreft het een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers, heeft het hof verzocht om wijziging van de kinderalimentatie, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.R.P. Drielsma, zich hiertegen verzet. De moeder woont met de minderjarigen in de Verenigde Arabische Emiraten, waar zij hun gewone verblijfplaats hebben. Het hof heeft eerder op 19 december 2012 bepaald dat de moeder een attestatie de vita van de minderjarigen moest overleggen, wat zij op 30 januari 2013 heeft gedaan. De vader heeft op 24 juni 2013 gereageerd op deze stukken.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen in leven zijn en hun gewone verblijfplaats in de VAE hebben. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht het recht van de VAE van toepassing heeft verklaard op het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De vader heeft aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigen, maar het hof oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken en het hof concludeert dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde alimentatie niet in overeenstemming is met zijn financiële situatie.
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door mrs. Stille, Van Dijk en Burgers-Thomassen, met mr. Van Waning als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.