ECLI:NL:GHDHA:2013:2379

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
200.114.407-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. van de Poll
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag over minderjarigen afgewezen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag over twee minderjarigen, ingediend door de vader. De vader, wonende in Suriname, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die het verzoek om gezamenlijk gezag had afgewezen. De moeder, wonende in Nederland, verzet zich tegen dit verzoek en heeft haar eigen advocaat ingeschakeld. Tijdens de zitting heeft de vader zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ingetrokken en verzocht om uitsluitend een beslissing over het gezag.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen gezamenlijk gezag kan komen in het belang van de minderjarigen. De vader heeft niet aangetoond dat er geen risico is voor de minderjarigen om klem te raken tussen de ouders. De moeder heeft haar zorgen geuit over het gebrek aan vertrouwen in de vader, vooral gezien het feit dat hij een procedure in Suriname had aangespannen voor eenhoofdig gezag. Het hof heeft overwogen dat gezamenlijke uitoefening van gezag vereist dat ouders in staat zijn om samen beslissingen te nemen zonder dat dit belastend is voor het kind. Gezien de huidige situatie, waarin de ouders niet samenleven en er een gebrek aan communicatie is, is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag niet haalbaar is.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, die de gelegenheid moeten krijgen om de gebeurtenissen in Suriname te verwerken zonder extra spanningen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 mei 2013
Zaaknummer : 200.114.407/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 11-1855
[appellant],
wonende te [woonplaats], Suriname,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.A. Schipper te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg, gemeente Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 3 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 juli 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 19 november 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 2 november 2012 een brief van 1 november 2012 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 21 december 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 7 maart 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
Na de zitting zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
  • van de zijde van de vader op 19 april 2013 een brief van 18 april 2013 met bijlagen;
  • van de zijde van de moeder op 10 mei 2013 een faxbericht, op 13 mei 2013 ingekomen als gewone brief.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de regeling inzake uitoefening van het omgangsrecht zal zijn overeenkomstig hetgeen daarover is opgenomen in de brief van de vader van 14 mei 2012 overeenkomstig het aan de beschikking gehechte overzicht - samengevat inhoudende dat de vader de na te noemen minderjarigen gedurende de vakanties in Nederland bezoekt - met dien verstande dat er nog geen overnachtingen zullen plaatsvinden en de omgang zal plaatsvinden in het bijzijn van de moeder en een ander persoon. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over de na te noemen minderjarigen, is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn het gezag en de omgangsregeling/zorgregeling ten aanzien van de minderjarigen [naam], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], en [naam], geboren [in] 2009 te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk: de minderjarigen.
2.
De vader verzoekt het hof, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de vader voortaan tezamen met de moeder zal zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
  • te bepalen dat de minderjarigen omgang zullen hebben met de vader in Suriname gedurende al hun schoolvakanties;
  • kosten rechtens.
3.
De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, desnoods onder verbetering van gronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beschikking af te geven als het hof in goede justitie juist acht.
4.
Ter zitting heeft de vader zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ingetrokken en het hof verzocht uitsluitend een beslissing ter zake het gezag over de minderjarigen te nemen.
5.
De vader is van mening dat er geen sprake is van een risico voor de minderjarigen om klem en verloren te raken tussen de ouders en dat de rechtbank dit ook niet heeft overwogen.
6.
De moeder bestrijdt het verzoek en stelt dat haar vertrouwen in de vader thans te fragiel is om gezamenlijk met het gezag belast te worden. Dat er geen vertrouwen en communicatie zijn, blijkt uit het feit dat de vader in Suriname een procedure heeft aangespannen ter verkrijging van eenhoofdig gezag. Per toeval is de moeder hierachter gekomen en heeft zij bijtijds een advocaat kunnen inschakelen ter behartiging van haar belangen. Als de vader mede met het gezag wordt belast, zal hij weinig obstakels hebben om de minderjarigen mee te nemen naar Suriname.
De moeder staat omgang tussen de vader en de minderjarigen niet in de weg. Zelfs als de vader tegen de afspraak in niet in de herfstvakantie komt, werkt zij mee aan een nieuwe afspraak.
7.
Ter zitting is gebleken dat de vader vlak voordat hij zijn inleidend verzoekschrift in Nederland heeft ingediend, ook een procedure in Suriname over het gezag aanhangig heeft gemaakt. Het hof heeft, met in achtneming van het bepaalde in artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de vader in de gelegenheid gesteld het hof nader te informeren over de stand van zaken ten aanzien van die procedure in Suriname. Uit voormelde, na de mondelinge behandeling bij het hof ingekomen, stukken van de zijde van de vader blijkt dat de vader de procedure in Suriname met instemming van de moeder op 10 april 2013 heeft ingetrokken. Het hof zal dan ook overgaan tot de beoordeling van het verzoek.
8.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de vader om mede met het gezag over de minderjarigen te worden belast op juiste gronden heeft afgewezen; het hof neemt deze over. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Nog afgezien van de geografische afstand tussen partijen, waardoor gezamenlijk gezag niet of tenminste onvoldoende adequaat kan worden vorm gegeven, acht het hof de voorzichtige verbetering van de verstandhouding tussen partijen en het herstel van vertrouwen te pril om gezamenlijk het gezag thans uit te kunnen oefenen. Onweersproken is dat zich veel tussen partijen heeft afgespeeld in Suriname en dat de moeder en de minderjarigen in Nederland bezig zijn deze gebeurtenissen te verwerken. Het hof is van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij hier in alle rust de gelegenheid toe krijgen. Aannemelijk is dat gezamenlijk gezag voor de moeder dermate veel spanningen teweeg zal brengen dat dit fragiele evenwicht zal worden verstoord. Het hof acht daarbij van belang dat onweersproken is dat de moeder zich terdege bewust is van het belang van het contact van de minderjarigen met de vader en dat zij zich hiervoor inzet. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
9.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Van de Poll en Willems, bijgestaan door
mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2013.