Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak: 26 juni 2013
- salaris advocaat;
- griffierecht;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen de vrouw en de man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was in beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 oktober 2012, waarin de echtscheiding was uitgesproken. De vrouw stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk onvoldoende was bestreden. Zij voerde aan dat zij om religieuze redenen niet kon instemmen met de echtscheiding en dat er eerst mogelijkheden tot mediation of verzoening moesten worden uitgeput volgens het Marokkaanse recht. De man, verweerder in hoger beroep, verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen en stelde dat de vrouw haar stellingen niet deugdelijk had onderbouwd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2013 zijn de vrouw en haar advocaat niet verschenen, ondanks dat zij daartoe behoorlijk waren opgeroepen. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen die tot een ander oordeel moesten leiden. Het hof concludeerde dat er sprake was van een duurzame ontwrichting van het huwelijk, aangezien de partijen al twee jaar gescheiden woonden. De vrouw had het hof de mogelijkheid ontnomen om haar beweegredenen te horen door niet ter zitting te verschijnen. Het hof oordeelde dat de geloofsovertuiging van de vrouw niet in de weg stond aan de echtscheiding.
Daarnaast oordeelde het hof dat de vrouw nodeloos hoger beroep had ingesteld, omdat zij enkel had herhaald wat in eerste aanleg was aangevoerd. Het hof veroordeelde de vrouw in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de man waren gevallen, tot een bedrag van € 2.087,-. De beschikking werd bekrachtigd en de proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.