In deze zaak gaat het om de wijziging van de partneralimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht, waarin was bepaald dat hij een bijdrage van € 1.600,- per maand aan de vrouw moest betalen. De man verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de alimentatie per 3 februari 2011 op nihil te stellen. De vrouw verzet zich hiertegen en vraagt het hof de eerdere beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw € 2.300,- bruto per maand bedraagt, wat voortkomt uit de eerder vastgestelde aanvullende behoefte van € 1.600,- en haar netto inkomen. De man betwist echter dat de vrouw recht heeft op een aanvullende bijdrage, en stelt dat zij in staat is om haar arbeidsomvang uit te breiden en meer te verdienen. De vrouw daarentegen stelt dat zij, ondanks een fulltime dienstverband, nog steeds een aanvullende behoefte heeft.
Het hof overweegt dat de vrouw een redelijke termijn is gegund om haar leven na de echtscheiding weer op de rails te zetten, maar dat zij niet aan de verwachtingen heeft voldaan. Het hof komt tot de conclusie dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van € 1.469,- bruto per maand, wat leidt tot een aanvullende behoefte van € 830,- bruto per maand. De man heeft voldoende draagkracht om in deze behoefte te voorzien.
Uiteindelijk vernietigt het hof de bestreden beschikking en bepaalt dat de man met ingang van 26 juni 2013 een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw van € 830,- per maand moet betalen, uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing van het hof is genomen door de rechters Husson, Kamminga en Van Veen, en is uitgesproken op 26 juni 2013.