ECLI:NL:GHDHA:2013:2275
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroepsaansprakelijkheid van advocaat in echtscheidingsprocedure en uitleg van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in het kader van een echtscheidingsprocedure. De appellant, [appellant], heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag, waarin zijn vorderingen tegen de advocaat van zijn ex-vrouw, [geïntimeerde], zijn afgewezen. De zaak draait om de uitleg van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) en de vraag of de advocaat een beroepsfout heeft gemaakt door geen verweer te voeren tegen het verzoek van de vrouw tot herberekening van de pensioenrechten. De rechtbank had vastgesteld dat er geen grieven waren gericht tegen het tussenvonnis van 16 juni 2010, waardoor de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en beoordeeld of de advocaat tekort is geschoten in haar zorgplicht. De appellant stelde dat de advocaat had moeten verweer voeren tegen de herberekening van de pensioenrechten, maar het hof oordeelde dat het voeren van verweer kansloos zou zijn geweest. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant en de vrouw geen geldige overeenkomst hadden gesloten over de verdeling van de pensioenrechten per peildatum 1 januari 2001. Het hof concludeerde dat de advocaat niet tekort is geschoten door geen verweer te voeren, omdat er geen reële kans op succes was. De grieven van de appellant werden verworpen en het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.