ECLI:NL:GHDHA:2013:2172

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
200.111.210-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Leuven
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en man die mogelijk niet de biologische vader is

In deze zaak gaat het om de omgang tussen een minderjarige en de man, die mogelijk niet de biologische vader van het kind is. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling met de minderjarige werd afgewezen. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de omgangsregeling uit te breiden. Jeugdzorg, de verweerster in deze zaak, verzet zich hiertegen en vraagt het hof de eerdere beslissing te bekrachtigen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder van de minderjarige heeft op 11 juni 2012 een verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de man ingediend. De rechtbank heeft op 27 november 2012 bepaald dat er een DNA-onderzoek moet plaatsvinden om te bepalen of de man de biologische vader is. De huidige omgangsregeling houdt in dat de man eenmaal per maand een uur contact heeft met de minderjarige. Jeugdzorg stelt dat uitbreiding van deze regeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien zijn jonge leeftijd en de problemen die hij ondervindt.

Het hof overweegt dat, ongeacht de uitkomst van de procedure bij de rechtbank, de man nog steeds in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot de minderjarige. Het hof is van mening dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien zijn ernstige beschadiging en de behandeling die hij heeft ondergaan. De omgangsregeling met de moeder is inmiddels sterk uitgebreid in het kader van een onderzoek naar de mogelijkheden voor de minderjarige om bij haar te wonen.

Uiteindelijk besluit het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het hof zich voldoende voorgelicht acht om tot deze beslissing te komen. De uitspraak is gedaan door mrs. Van Kempen, Van Leuven en Van Wijk, en is uitgesproken op 27 maart 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 maart 2013
Zaaknummer : 200.111.210/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-540
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.A.S. Maduro te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. A.C. van Seventer te Rotterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.W.M. Jansen,
2.
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegmoeder van de minderjarige.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 7 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 juli 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 8 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken binnengekomen:
van de zijde van de man:
  • op 6 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • een faxbericht van 6 december 2012;
  • een faxbericht van 7 december 2012;
van Jeugdzorg:
- op 30 november 2012 een brief van 29 november 2012 met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 4 december 2012 een brief van 30 november 2012 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 4 oktober 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 12 december 2012, tezamen met de zaken met zaaknummers 200.112.229/01 en 200.112.371/01, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [A] namens Jeugdzorg, bijgestaan door de advocaat van Jeugdzorg;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de heer [B], tolk in de Spaanse taal;
  • de pleegmoeder van de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.J.M.H. Hopmans en mevrouw drs. [C], tolk in de Spaanse taal.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij deze beschikking is, voor zover van belang, het verzoek van de man tot wijziging van de omgangsregeling met de minderjarige afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • uit de moeder is op [in 2004] te [geboorteplaats] geboren: [de minderjarige], hierna: de minderjarige;
  • bij beschikking van 10 maart 2006 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton is Jeugdzorg benoemd tot voogdes;
  • de man heeft de minderjarige op 18 februari 2010 erkend.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de moeder op 11 juni 2012 bij de rechtbank Rotterdam een verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door de man heeft ingediend. Bij beschikking van 27 november 2012 heeft de rechtbank, onder meer, bepaald dat een DNA-onderzoek wordt verricht ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de omgang tussen de man en de minderjarige.
2.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de omgangsregeling uit te breiden.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.
Ter onderbouwing van het hoger beroep voert de man het volgende aan. De man meent dat het belang van de minderjarige voorop dient te staan. De minderjarige wenst uitbreiding van de omgangsregeling met de man. Er zijn geen onafhankelijke rapporten van deskundigen waarin is geoordeeld dat het verruimen van de omgang te belastend zal zijn voor de minderjarige. Een uur in de maand is te weinig. De man wordt (het hof begrijpt:) niet betrokken bij de observaties van de contacten met de man. Het onderzoek dat plaatsvindt, is niet onafhankelijk.
5.
Jeugdzorg heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat de moeder een procedure heeft ingesteld tot vernietiging van de erkenning. Als dit verzoek door de rechtbank wordt toegewezen betekent dit volgens Jeugdzorg dat de man niet kan worden ontvangen in zijn verzoek, aangezien een nauwe persoonlijke betrekking met de minderjarige ontbreekt. Vooralsnog is Jeugdzorg bereid de omgang met de minderjarige te continueren. Jeugdzorg stelt voorts dat op basis van observaties van de omgang is geconcludeerd dat de omgang goed verloopt en dat de minderjarige er plezier aan ontleent. Een uitbreiding is niet in het belang van de minderjarige want dit acht Jeugdzorg te belastend voor hem, gezien zijn jonge leeftijd en geringe draagkracht. Er vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden die er zijn om de minderjarige bij de moeder te plaatsen.
6.
Het hof overweegt ten aanzien van de stelling van Jeugdzorg dat de man niet kan worden ontvangen in zijn verzoek als de rechtbank de erkenning van de minderjarige door de man vernietigt als volgt. Anders dan Jeugdzorg is het hof van oordeel dat in dat geval de man nog immer in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot de minderjarige, nu vast staat dat de man de pleegmoeder gedurende zeven jaren heeft ondersteund bij de opvoeding van de minderjarige en dat hij thans nog eenmaal per maand contact heeft met de minderjarige. Ongeacht de uitkomsten bij de procedure bij de rechtbank, kan de man derhalve worden ontvangen in zijn verzoek.
7.
De huidige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige houdt in een bezoek van eenmaal per maand van één uur. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uitbreiding van die omgangsregeling thans, gelet op de problematiek van de minderjarige en zijn beperkte draagkracht, niet in zijn belang moet worden geacht. De minderjarige is ernstig beschadigd en heeft gedurende een jaar behandeling gehad bij Yulius. Bij hem is sprake van een reactieve hechtingsstoornis en regulatieproblemen. Thans verblijft hij op een behandelgroep van het Medisch Kindertehuis in [plaats]. Jeugdzorg onderzoekt of de minderjarige in de toekomst bij de moeder kan gaan wonen. De omgangsregeling tussen de minderjarige en de moeder is in het kader van dat onderzoek sterk uitgebreid. Uitbreiding van de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige zal mogelijk kunnen leiden tot overbelasting van de minderjarige en tot loyaliteitsproblemen. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om tot een beslissing te komen. Het hof heeft kennis genomen van de omstandigheid dat de man de minderjarige thans niet meer met de heersende strijd tussen partijen belast. Deze omstandigheid acht het hof in het belang van de minderjarige. Het hof acht het niet nodig de heer [D], medewerker van Flexus Jeugdplein, als informant te horen, zo als door de advocaat van de man bij faxbrief van 7 december 2012 was verzocht.
7.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Leuven en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2013.