ECLI:NL:GHDHA:2013:2168

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
200.122.846-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van den Wildenberg
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De gedeeltelijke intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen ten gunste van de grootmoeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De grootmoeder van de minderjarigen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de machtiging tot uithuisplaatsing gedeeltelijk in te trekken, zodat deze alleen nog bij haar ten uitvoer kon worden gelegd. De grootmoeder stelde dat de minderjarigen bij haar goed opgroeiden en dat de eerdere uithuisplaatsing in strijd was met hun belangen. De verweerster, Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, voerde aan dat de grootmoeder onvoldoende inzicht had in de situatie van de minderjarigen en dat de conflicten tussen haar en de ouders onveilige situaties creëerden.

Het hof heeft de belangen van de minderjarigen afgewogen en vastgesteld dat zij gedurende drie jaar door de grootmoeder zijn opgevoed en aan haar zijn gehecht. Het hof oordeelde dat de grootmoeder in staat was om de basiszorg te bieden en dat de minderjarigen bij haar gezamenlijk geplaatst konden worden. Het hof vond het zorgelijk dat de contacten tussen de grootmoeder en de minderjarigen na de wijziging van hun verblijfplaats sterk beperkt waren.

Na een zorgvuldige afweging van alle omstandigheden, waaronder de emotionele belasting van de minderjarigen door de eerdere overplaatsingen, heeft het hof besloten de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 1 juli 2013 gedeeltelijk in te trekken. De machtiging kan alleen nog bij de grootmoeder ten uitvoer worden gelegd. Het hof heeft ook een regeling getroffen voor de opbouw van contact tussen de grootmoeder en de minderjarigen, met een weekendregeling die vanaf heden van kracht is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.122.846/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3472
[de grootmoeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. J.M. Tang te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
2.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De grootmoeder is op 27 februari 2013in hoger beroep gekomen van een beschikking van
11 februari 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 2 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de grootmoeder op 19 april 2013 een brief van 18 april 2013 met bijlagen ingekomen.
De raad heeft bij brief van 29 april 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 15 mei 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat
  • de heer [A] en mevrouw mr. [B] namens Jeugdzorg;
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat
De advocaat van de grootmoeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de grootmoeder tot gedeeltelijke intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarigen afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige 1], geboren [in] 2007 te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 1]), en
  • [de minderjarige 2], geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 2]),
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
  • De moeder heeft het gezag over de minderjarigen.
  • Bij beschikking van 8 oktober 2012 zijn de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in een vorm van pleegzorg verlengd tot 8 oktober 2013.
  • Op 9 oktober 2012 zijn de minderjarigen door Jeugdzorg in neutrale pleeggezinnen geplaatst. Op 15 oktober 2012 heeft Jeugdzorg deze wijzigingen vastgelegd in twee besluiten.
In hoger beroep is voorts vast komen te staan dat de verblijfplaats van [minderjarige 1] op 28 januari 2013 is gewijzigd. Hij verblijft thans bij de ex-partner van de vader.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarigen.
2.
De grootmoeder verzoekt het hof - na aanvulling ter zitting - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen alleen bij de grootmoeder ten uitvoer kan worden gelegd.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen.
4.
De grootmoeder meent dat terugplaatsing van de minderjarigen naar haar in het belang van de minderjarigen is. De achterliggende reden van de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen naar de grootmoeder was gelegen in de conflictueuze relatie tussen de ouders en de grootmoeder. Daar is geen sprake meer van, aldus de grootmoeder. Hoewel bij beschikking van 25 mei 2012 de kinderrechter had geoordeeld dat doorplaatsing in een neutraal pleeggezin wenselijk was, heeft Jeugdzorg daar nog vijf maanden mee gewacht. In de visie van de grootmoeder heeft Jeugdzorg het niet in strijd met de belangen van de minderjarigen geacht dat zij voor langere duur bij de grootmoeder verbleven. Voorts vraagt de grootmoeder zich af of Jeugdzorg niet eerder op de hoogte was van de overplaatsing van [minderjarige 1] van het neutrale pleeggezin naar de ex-partner van de vader en of Jeugdzorg dit niet bewust verzwegen heeft ter zitting in eerste aanleg, nu die overplaatsing een dag na de mondelinge behandeling bij de kinderrechter heeft plaatsgevonden. Deze overplaatsing heeft de minderjarigen emotioneel behoorlijk belast en draagt bij aan hun hechtingsproblematiek, aldus de grootmoeder. Zij hadden het goed bij de grootmoeder. De door Jeugdzorg geconstateerde onhandelbaarheid van de minderjarigen, stelt de grootmoeder nimmer te hebben ervaren. De schade dient beperkt te worden door de minderjarigen wederom bij de grootmoeder te plaatsen waar zij binnen het familienetwerk zorgeloos kunnen opgroeien in een stabiele en rustige leefomgeving. Als laatste betoogt de grootmoeder dat zij zich niet kan verenigen met de magere motivering van de kinderrechter ten aanzien van de geschetste problematiek.
5.
Jeugdzorg verweert zich daartegen als volgt. De relatie tussen de grootmoeder, grootvader en de ouders is ambivalent en conflictueus. De conflicten tussen hen zorgen voor onrust en een onveilige situatie voor de minderjarigen. De grootmoeder had onvoldoende inzicht in de gevolgen daarvan voor de minderjarigen. Jeugdzorg meent dat zij niet in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarigen. Het heeft enige tijd geduurd voordat er geschikte pleegouders waren. Op 29 januari 2013 heeft de pleegzorginstelling aan Jeugdzorg te kennen gegeven dat het pleeggezin van [minderjarige 1] waar hij op 9 oktober 2012 is geplaatst overbelast was geraakt. De gedwongen plotselinge overplaatsing van [minderjarige 1] naar de ex-partner van vader betreurt Jeugdzorg ten zeerste. Jeugdzorg heeft er echter wel voor geopteerd om hem binnen het netwerk van de ouders te plaatsen bij de ex-partner van de vader. [minderjarige 1] is bekend met dit gezin en kan daar individuele aandacht krijgen. Op het moment dat de minderjarigen bij de grootmoeder verbleven, vertoonde [minderjarige 1] gedragsproblemen, aldus Jeugdzorg.
6.
De moeder schaart zich achter het verzoek van de grootmoeder. Zij heeft ter zitting betoogd dat de conflicten tussen de grootmoeder en de ouders werden veroorzaakt doordat de grootmoeder de ouders te kennen gaf de aanwijzingen van Jeugdzorg op te volgen. De moeder stelt dat er thans geen conflicten meer zijn en dat die in de toekomst ook niet meer zullen voorkomen. De overplaatsingen acht de moeder in strijd met de belangen van de minderjarigen. Zij meent dat die zeer traumatisch voor hen zijn. Omdat er een kans bestaat dat [minderjarige 1] wederom overgeplaatst zal worden, - er is sprake van een verhuizing van de ex-partner van vader naar Curaçao - prevaleert een plaatsing van de minderjarigen bij de grootmoeder. De moeder acht het verwijtbaar dat de kinderrechter tweemaal niet juist en/of tijdig is ingelicht door Jeugdzorg.
7.
In de visie van de vader moeten de minderjarigen - kort samengevat - terugkeren bij de grootmoeder.
8.
Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van 8 oktober 2013 is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een vorm van pleegzorg verlengd tot 8 oktober 2013. Het hoger beroep van de grootmoeder richt zich niet tegen de uithuisplaatsing van de minderjarigen als zodanig, maar tegen de uitvoering die daaraan is en wordt gegeven door Jeugdzorg door de plaatsing van [minderjarige 1] bij de ex-partner van de vader en van [minderjarige 2] bij zijn pleegouders.
9.
Niet ter discussie staat de vaststelling van de kinderrechter dat de door Jeugdzorg genomen besluiten van 15 oktober 2012 - waarin de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen zijn vastgelegd - worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:263, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.
10.
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige gedeeltelijk dient te worden ingetrokken, in die zin dat de machtiging alleen bij de grootmoeder ten uitvoer kan worden gelegd.
11.
Voor de plaatsing bij de grootmoeder pleiten de volgende omstandigheden. De minderjarigen zijn gedurende drie jaren door de grootmoeder opgevoed. Zij zijn aan de grootmoeder gehecht. Niet ter discussie staat dat de grootmoeder in staat was de basiszorg te bieden. Bij de grootmoeder kunnen de minderjarigen gezamenlijk geplaatst worden, terwijl dit thans niet tot de mogelijkheden behoort. Het belang van de minderjarigen vergt dat zij op regelmatige basis contact hebben met de ouders en de grootmoeder. Na de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen is dit contact evenwel sterk beperkt. De grootmoeder heeft na de wijziging van de verblijfplaats geen of nauwelijks contact meer gehad met de minderjarigen. Het hof acht dit zeer zorgelijk. Als de minderjarigen terug zullen keren naar de grootmoeder, kunnen de contacten met de ouders bovendien geïntensiveerd worden.
12.
Jeugdzorg heeft enkele omstandigheden genoemd die tegen de plaatsing bij de grootmoeder kunnen pleiten. Het hof gaat aan die omstandigheden voorbij. Hoewel de minderjarigen in de periode dat de grootmoeder de zorg voor hen had zijn blootgesteld aan de conflicten tussen de grootmoeder en de ouders, zal van die conflicten thans geen sprake meer zijn. Beide ouders ondersteunen het verzoek van de grootmoeder en zijn zich ten zeerste bewust van de gevolgen van die conflicten. Het hof verwacht dan ook dat die conflicten in de toekomst zullen worden vermeden. Jeugdzorg heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat de grootmoeder onvoldoende kan aansluiten bij de behoeftes van de minderjarigen. Het had op de weg van Jeugdzorg gelegen om de grootmoeder gedurende de plaatsing van de minderjarigen bij haar hulp aan te bieden. De omstandigheid dat de Intensieve Thuis Begeleiding (ITB) niet van de grond is gekomen, kan de grootmoeder niet worden tegengeworpen. Dit had immers te maken met de omstandigheid dat die begeleiding niet meer aan haar geboden kon worden. Het hof leidt uit het verhandelde ter zitting af dat er kennelijk een nieuwe gezinsvoogd is benoemd, zodat het hof in dit opzicht geen danwel nauwelijks problemen in de verhouding tussen Jeugdzorg en de grootmoeder voorziet. Het hof neemt daarbij in aanmerking de toezegging van de grootmoeder ter zitting dat zij zal samenwerken met Jeugdzorg.
13.
De minderjarigen hebben in hun leven al veel meegemaakt en zijn daardoor beschadigd. Het hof acht het zeer schrijnend dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] daags na de mondelinge behandeling van de kinderrechter wederom is gewijzigd. Het hof acht het niet in het belang van de minderjarigen dat zij nog langer worden blootgesteld aan wijzigingen van hun verblijfplaats. De kans daartoe acht het hof - met name bij [minderjarige 1] - groot, gelet op de omstandigheid dat ter zitting ook uit de uitlatingen zijdens Jeugdzorg is gebleken dat de huidige pleegmoeder van [minderjarige 1] zich - al dan niet met [minderjarige 1] - in Curaçao wil vestigen. Het hof acht zulks zeer zeker niet in het belang van [minderjarige 1].
14.
Na een afweging van alle belangen en omstandigheden, is het hof van oordeel dat een plaatsing van de minderjarigen bij de grootmoeder prevaleert boven een plaatsing van hen in een neutraal pleeggezin. Het hof zal dan ook de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 1 juli 2013 deels intrekken, in die zin dat de machtiging vanaf die datum alleen nog bij de grootmoeder ten uitvoer kan worden gelegd.
15.
Het hof gaat ervan uit dat met ingang van heden de contacten tussen de grootmoeder en de minderjarigen snel zal worden opgebouwd en wel in die zin dat er vanaf heden een (opbouwende) weekendregeling zal gelden inhoudende dat minderjarigen elk weekend bij de grootmoeder zullen verblijven, met op korte termijn een overnachting.
16.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
trekt met ingang van 1 juli 2013 de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen deels in, in die zin dat de machtiging alleen nog bij de grootmoeder ten uitvoer kan worden gelegd;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van den Wildenberg en Burgerhart,
bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juni 2013.