ECLI:NL:GHDHA:2013:2156

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
200.023.451/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Nievelt
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling na ontzegging en dwangsom voor niet-naleving

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, ging het om een hoger beroep betreffende de omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind na een periode van ontzegging. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.R.D. Kommer, had in eerste instantie het recht op omgang met zijn kind verloren, maar verzocht nu om herziening van deze beslissing. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C.M. van Lieshout, had het ouderlijk gezag en was verantwoordelijk voor de opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank in deze zaak herbevestigd en de omstandigheden rondom de omgangscontacten beoordeeld.

Het hof constateerde dat de omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige, die plaatsvonden in het Rotterdams Omgangshuis, positief waren verlopen. Echter, er waren zorgen over de invloed van de moeder op de minderjarige, die aangaf geen contact te willen met haar vader. Het hof oordeelde dat de moeder haar ouderlijke verantwoordelijkheden niet naar behoren vervulde en dat zij de minderjarige mogelijk blootstelde aan een loyaliteitsconflict.

Uiteindelijk besloot het hof dat de omgang tussen de vader en de minderjarige moest worden hersteld, met een opbouwende regeling. De moeder werd verplicht om mee te werken aan deze omgang, met een dwangsom van € 100,- per keer dat zij in gebreke bleef, tot een maximum van € 10.000,-. De omgangsregeling werd vastgesteld met specifieke data en tijden, waarbij het hof oordeelde dat begeleiding niet langer noodzakelijk was, gezien de leeftijd van de minderjarige. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 mei 2013
Zaaknummer : 200.023.451/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 07-1907
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.R.D. Kommer te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.C.M. van Lieshout te Den Haag.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van 17 februari 2010 en 25 januari 2012, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij voormelde beschikking van 25 januari 2012 zijn partijen, onder meer, verwezen naar de Rotterdamse Omgangsbegeleiding voor begeleide omgang tussen de vader en de hierna te noemen minderjarige. Verder is bepaald dat de moeder de minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder omgangscontact zal brengen naar het omgangshuis, en haar daar aan het einde van elk omgangscontact weer zal ophalen. Tevens is bepaald dat de Rotterdamse Omgangsbegeleiding het hof vóór de pro formadatum dient te rapporteren omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding en dat partijen het hof vóór die datum dienen te berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. Ten slotte is de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 100,- per keer dat de moeder in gebreke blijft mee te werken aan het herstel van de omgang tussen de vader en de minderjarige, tot een maximum van € 1.000,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang is aangehouden.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 15 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 25 januari 2013 een faxbericht van 24 januari 2013 met bijlage;
van Horizon (Rotterdams Omgangshuis):
- op 22 januari 2013 een brief van 18 januari 2013.
De mondelinge behandeling is op 27 maart 2013 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn tussenbeschikkingen van 17 februari 2010 en 25 januari 2012 heeft overwogen en beslist. Aan de orde is de omgang tussen de vader en [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige). De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de minderjarige, die door de vader is erkend.
2.
Uit het verslag van 18 januari 2013 van Horizon (Rotterdams Omgangshuis) komt naar voren dat in de periode van 4 juli 2012 tot 12 december 2012 acht maal begeleide contacten hebben plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarige, die goed en positief zijn verlopen. Daarbij heeft de minderjarige er wel blijk van gegeven moeite te hebben met het begroetings- en afscheidsmoment van de vader. Het Rotterdams Omgangshuis is er niet in geslaagd om een omgangsregeling in der minne te treffen tussen de ouders.
3.
De vader heeft meegedeeld dat de omgangscontacten goed zijn verlopen, maar dat hij het gevoel heeft dat de minderjarige negatief wordt beïnvloed door de moeder.
4.
De moeder heeft bericht dat de begeleide omgangscontacten niet goed zijn verlopen in die zin dat de minderjarige aan haar kenbaar maakt dat zij geen contact wil met haar vader. In de thuissituatie is zij opstandig gedrag gaan vertonen. Nadat de omgangscontacten waren beëindigd, is de minderjarige rustiger geworden. Van enige beïnvloeding van de minderjarige door de moeder is geen sprake. De minderjarige staat onder behandeling van een kinderpsycholoog.
5.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de vader het recht op omgang met de minderjarige ontzegd tot 21 oktober 2010. Het hof stelt dan ook vast dat de periode waarvoor de beslissing tot ontzegging van het omgangsrecht is gegeven, inmiddels is verstreken. Vernietiging van de bestreden beschikking kan derhalve geen effect meer sorteren (HR 14 december 2007, LJN: BB7711).
6.
Het hof overweegt voorts als volgt. Nu de termijn is verstreken, zal het hof het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling toetsen aan het bepaalde in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Blijkens het eerste lid van voormeld artikel hebben de minderjarigen en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van gemeld artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht.
7.
Het hof is, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat niet gebleken is dat zich in dezen één of meer ontzeggingsgronden zoals opgesomd in artikel 1:377a BW voordoen. Voldoende is vast komen te staan dat de contacten tussen de vader en de minderjarige bij het omgangshuis positief zijn verlopen. Hoewel de moeder onder dwang van de opgelegde dwangsommen haar medewerking heeft verleend, sluit het hof niet uit dat zij de minderjarige aan een loyaliteitsconflict heeft blootgesteld. Het (gestelde) opstandige gedrag van de zesjarige minderjarige in de thuissituatie kan daardoor wellicht veroorzaakt zijn. De moeder - die alleen met het ouderlijk gezag is belast - dient op verantwoorde wijze invulling te geven aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid, te weten het dienen van het belang van de minderjarige bij het kunnen onderhouden van een positief contact met haar vader. De moeder dient invulling te geven aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid in die zin dat zij de minderjarige zal stimuleren en ondersteunen bij het contact tussen de vader en de minderjarige.
8.
Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat een opbouwende omgangsregeling wordt vastgesteld. Het hof zal aldus beslissen. Mede in aanmerking nemende dat de minderjarige thans een leeftijd heeft bereikt van ruim zes jaren, oordeelt het hof het niet in het belang van de minderjarige noodzakelijk te bepalen dat de omgang onder begeleiding dient plaats te vinden. In de houding van de moeder ziet het hof aanleiding om ambtshalve te bepalen dat de moeder een dwangsom van € 100,- zal verbeuren per keer dat zij in gebreke blijft mee te werken aan de omgang tussen de vader en de minderjarige, tot een maximum van € 10.000,-.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
in aanvulling op de bestreden beschikking:
bepaalt dat de minderjarige omgang met de vader zal hebben:
- met ingang van 17 mei 2013 eens in de twee weken op zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur;
- met ingang van zaterdag 16 november 2013 eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.30 uur;
- met ingang van 17 mei 2014 eens in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 100,- per keer dat de moeder in gebreke blijft mee te werken aan de omgang tussen de vader en de minderjarige, tot een maximum van € 10.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, van Nievelt en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2013.