ECLI:NL:GHDHA:2013:2142

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
200.099.466/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van Kempen
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van gezag over minderjarige op verzoek van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. de Bakker, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hij ontheven werd van het ouderlijk gezag. Het Openbaar Ministerie had het verzoek tot ontheffing ingediend, waarbij het hof oordeelde dat voor het OM geen verzwaarde motiveringsplicht geldt. De vader voerde aan dat hij ten onrechte was ontheven van het gezag en dat de rechtbank niet alle feiten en omstandigheden had meegewogen. Hij betoogde dat zijn juridische strijd met Jeugdzorg niet gelijkstaat aan ongeschiktheid om zijn kind op te voeden.

Jeugdzorg en de advocaat-generaal stelden echter dat de vader ongeschikt en onmachtig was om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende inzicht had in de gevolgen van zijn acties voor de minderjarige en dat zijn voortdurende strijd met de betrokken instanties de belangen van het kind in gevaar bracht. Het hof concludeerde dat de minderjarige goed gehecht was aan de pleegouders en dat de vader niet in staat was om in het belang van het kind te handelen. De rechtbank had op juiste gronden beslist en het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd.

De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige, en dat de belangen van het kind voorop staan in dergelijke procedures. Het hof wees het verzoek van de vader om een andere voogd aan te stellen af, omdat de huidige wettelijke regeling niet in strijd is met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 mei 2013
Zaaknummer : 200.099.466/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 11-2349
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Zwijndrecht,
tegen
de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Haag,
zetelend te Den Haag,
in dezen in de plaats tredend van het openbaar ministerie in het arrondissement Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: het openbaar ministerie dan wel de advocaat-generaal.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2.
de heer en mevrouw [A],
wonende te Capelle aan den IJssel,
hierna te noemen: de pleegouders,
3.
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 23 december 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 6 februari 2012 een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal heeft op 10 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 28 juni 2012 een faxbericht van 27 juni 2012 met bijlagen;
  • op 14 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 12 november 2012 een faxbericht van diezelfde datum met een bijlage;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 30 augustus 2012 een brief van 29 augustus 2012 met bijlagen;
van de zijde van de raad:
  • op 20 maart 2012 een brief van 16 maart 2012 met bijgevoegd het raadsrapport van 15 maart 2012;
  • op 22 juni 2012 een brief van 21 juni 2012 met bijlagen;
  • op 12 november 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
Bij het hof is op 9 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen waarin staat dat mr. A.C. de Bakker zich onttrekt als advocaat van de vader.
De zaak is op 9 januari 2013 mondeling behandeld. Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader;
  • de moeder;
  • de pleegouders, bijgestaan door mevrouw[B] namens Pleegzorg Flexus;
  • mevrouw [C], mevrouw[D] en de heer [E] namens Jeugdzorg.
  • de heer [F] namens de raad.
De advocaat-generaal was afwezig met bericht van verhindering.
Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Het hof heeft ter zitting beslist dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden teneinde de vader in de gelegenheid te stellen een nieuwe advocaat te zoeken die zijn belangen in de onderhavige zaak kan behartigen. Voorts is meegedeeld dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op 27 maart 2013 te 14.00 uur.
Van de advocaat-generaal is bij het hof op 14 februari 2013 een faxbericht ingekomen van diezelfde datum waarin is meegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 27 maart 2013 voortgezet. Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, opnieuw bijgestaan door mr. A.C. den Bakker;
  • de moeder;
  • de pleegouders, bijgestaan door mevrouw [B] namens Pleegzorg Flexus;
  • mevrouw[D], mevrouw [C] en de heer [E] namens Jeugdzorg;
  • de heer [F] namens de raad.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de vader ontheven van het ouderlijk gezag over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats], (hierna te noemen: de minderjarige) en is Jeugdzorg benoemd tot voogd over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van het openbaar ministerie alsnog af te wijzen en primair een andere jeugdinstelling de ondertoezichtstelling te laten begeleiden, althans subsidiair een andere jeugdinstelling tot voogd te benoemen, met veroordeling van het openbaar ministerie in de kosten van deze procedure.
3.
Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking af te wijzen.
4.
De advocaat-generaal bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.
5.
De vader stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte van het gezag is ontheven. In de bestreden beschikking zijn niet alle feiten en omstandigheden meegewogen en is door de rechtbank nagelaten het verzoek tot ontheffing kritisch te toetsen. De rechtbank motiveert niet waarom een ontheffing noodzakelijk is en waaruit de door de rechtbank gestelde ernstige bedreiging blijkt. De vader bestrijdt dat hij ongeschikt en onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Weliswaar voert de vader een juridische strijd tegen Jeugdzorg, maar dit impliceert geen ongeschiktheid of onmacht van de vader tot het opvoeden van de minderjarige. Immers de vader effectueert slechts de rechten die hem bij wet zijn toegekend. De vader voert geen strijd tegen de minderjarige. Jeugdzorg betrekt of ondersteunt vader in het geheel niet bij de uitoefening van het gezag over de minderjarige en geeft de pleegouders een leidende rol. De vader acht deze opstelling van Jeugdzorg onbegrijpelijk. Ter zitting heeft de vader zijn stellingen nader aangevuld. De vader betoogt dat het openbaar ministerie zeer terughoudend dient te zijn met het indienen van een verzoek tot ontheffing van een ouder van het ouderlijk gezag. Het in de onderhavige zaak ingediende verzoek van het openbaar ministerie acht de vader onzorgvuldig omdat niet vermeld is wat de beweegredenen zijn om, ondanks de vereiste terughoudendheid, een verzoek in te dienen. De vader heeft, als gevolg van het, binnen de hem door de raad gegunde termijn van zes maanden, indienen van het verzoek door het openbaar ministerie en de omslag van de raad in zijn standpunt, niet meer de gelegenheid gekregen om te bewijzen dat hij in staat was het gezag over de minderjarige uit te oefenen. De strijd die de vader voert tegen de instellingen, zoals Jeugdzorg, kan niet worden aangemerkt als ongeschiktheid of onmachtigheid van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
6.
Jeugdzorg verweert zich hiertegen als volgt. Jeugdzorg stelt dat de vader ongeschikt en onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. De rechtbank heeft in haar beslissing tot ontheffing wel degelijk alle feiten en omstandigheden meegewogen. De vader gaat zo op in zijn strijd rondom de minderjarige dat hij de belangen van de minderjarige uit het oog verliest. De vader verdiept zich niet in de ontwikkeling en het welbevinden van de minderjarige. Zo ziet de vader als oplossing voor de strijd een overplaatsing van de minderjarige naar een ander pleeggezin. Dit terwijl de minderjarige, na een verblijf van ruim zes jaar, goed gehecht is in het pleeggezin en het hier naar zijn zin heeft. Tevens wordt de minderjarige door de vader in een loyaliteitsconflict gebracht door onder andere aan hem te vragen of hij niet liever bij de vader wil komen wonen, terwijl het perspectief van de minderjarige in het pleeggezin ligt. Daarnaast accepteert de vader de plaatsing van de minderjarige in het pleeggezin niet en laat hij de minderjarige merken dat hij kritiek heeft op de pleegouders en school. De vader belast de minderjarige hierdoor negatief. Voorts staat de vader niet open voor begeleiding, hij heeft de keuze gemaakt om houvast te zoeken in de procedures en heeft derhalve erg weinig kennis over wie de minderjarige nu werkelijk is. Nadat op aangeven van de minderjarige de bezoeken met vader van onbegeleid naar begeleid zijn gegaan, heeft de vader geweigerd zijn medewerking hieraan te verlenen, hetgeen er toe geleid heeft dat de met ingang van november 2011 de omgang gestaakt is. De minderjarige begrijpt dit niet.
7.
De advocaat-generaal kan zich volledig vinden in het gestelde in het verweerschrift van Jeugdzorg en conformeert zich aan de inhoud hiervan. De advocaat-generaal is van mening dat de minderjarige belang heeft bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie en dat door het gedrag van de vader de geestelijke belangen van de minderjarige reeds langere tijd worden bedreigd. Door de voortdurende strijd van de vader met het pleeggezin en met Jeugdzorg raakt de minderjarige in een loyaliteitsconflict en staat hij onder voortdurende spanning, hetgeen zijn geestelijke ontwikkeling negatief belast. Voorts is gebleken dat de uithuisplaatsing in combinatie met de ondertoezichtstelling niet meer kan worden gecontinueerd omdat de doelstelling van de ondertoezichtstelling niet kan worden gerealiseerd en de situatie zoveel spanningen met zich brengt dat de stabiliteit in de situatie van de minderjarige niet gewaarborgd is. Het voorgaande geeft volgens de advocaat-generaal voldoende aanleiding om tot gedwongen ontheffing over te gaan.
8.
De raad heeft betoogd dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. De strijd over de minderjarige voert de boventoon bij de vader. De zorgen over de minderjarige raken daardoor onderbelicht. Terugkeer naar de vader behoort niet meer tot de mogelijkheden. De raad had de vader aanvankelijk als opdracht gegeven om zich flexibeler op te stellen en zijn houding ten opzichte van de betrokken instellingen, zoals Jeugdzorg, te verbeteren, maar meent dat dit niet is gelukt.
9.
De moeder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat zij erg tevreden is over de pleegouders van de minderjarige.
10.
Ter zitting is door de pleegouders - samengevat weergegeven - kenbaar gemaakt dat de huidige opstelling van de vader onhoudbaar is.
Gebruik van de bevoegdheid van het openbaar ministerie
11.
Op grond van artikel 1:267 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) zijn de raad en het openbaar ministerie bevoegd een verzoek tot ontheffing van een ouder van het ouderlijk gezag in te dienen. In de onderhavige situatie heeft de raad aanvankelijk geconcludeerd - kennelijk mede omdat de vader had aangegeven bereid te zijn een nieuwe start te maken waarin hij zich coöperatief zou opstellen - dat het te vroeg was om een verzoek in te dienen tot ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag over de minderjarige. Evenwel heeft het openbaar ministerie vervolgens op instigatie van Jeugdzorg aanleiding gezien om alsnog een dergelijk verzoek te doen. Voor een dergelijk verzoek geldt - anders dan de vader stelt - geen verzwaarde motiveringsplicht. Het hof merkt hierbij nog op dat de raad bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit verzoek in eerste aanleg - in afwijking van zijn in het rapport van 14 juli 2011 ingenomen standpunt - heeft aangegeven het door het openbaar ministerie ingediende verzoek tot gedwongen ontheffing te ondersteunen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen sprake van een onzorgvuldig gebruik door het openbaar ministerie van de hem in artikel 1:267 BW verleende bevoegdheid.
Ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag
12.
Het hof overweegt als volgt. Mits het belang van de minderjarige zich daar niet tegen verzet, kan de rechtbank een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Een ontheffing kan niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0002656/volledig/geldigheidsdatum_23-05-2012) BW af te wenden.
13.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dit berust. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. De minderjarige is elf maanden na zijn geboorte uithuisgeplaatst. Hij verblijft sinds 2005, ofwel ruim zeven jaren, bij de pleegouders en ontwikkelt zich daar goed. Naar het oordeel van het hof is voldoende vast komen te staan dat hij aan de pleegouders is gehecht. Dat sprake is van een verstoorde hechtings-ontwikkeling bij de minderjarige betekent, anders dan de vader stelt, niet dat de minderjarige niet aan de pleegouders gehecht kan zijn.
De vader voert reeds jaren een heftige strijd met de instanties rondom de minderjarige. Met die voortdurende strijd met onder andere Jeugdzorg, de raad en het pleeggezin - waaronder het recente onaangekondigde bezoek van de vader aan de pleegouders waardoor ingrijpen van de politie noodzakelijk was - lijkt de vader de belangen van de minderjarige uit het oog te zijn verloren. De vader is onvoldoende in staat te handelen in het belang van de minderjarige en heeft onvoldoende inzicht in de gevolgen van zijn acties voor de minderjarige. Zoals ook door raad wordt geconcludeerd in zijn aanvullende rapportage van 15 maart 2012, heeft de vader in het geheel geen gedragsverandering laten zien.
Het opvoedingsperspectief van de minderjarige ligt thans bij de pleegouders. De onzekerheid over het opvoedingsperspectief blijft voortduren zolang de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing jaarlijks moeten worden verlengd, terwijl de minderjarige recht heeft op duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief en een ongestoorde hechting met de pleegouders. De jaarlijkse verlengingen zullen, gegeven de omstandigheid dat de vader zich blijft verzetten tegen de uithuisplaatsing, hun weerslag op de minderjarige hebben. Het is in het belang van de minderjarige dat die onzekerheid niet langer blijft voortduren.
Gelet op het vorenstaande komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de vader om de minderjarige onder toezicht te stellen van een andere jeugdinstelling.
Verzoek wijziging gezinsvoogdijinstelling
14.
De vader verzoekt een andere voogd te benoemen dan Jeugdzorg, teneinde het recht op family life te kunnen waarborgen. Ter zitting heeft hij aangevuld dat hij de WSS wenst te doen benoemen tot voogd.
15.
De advocaat-generaal ziet geen aanleiding om een andere voogd aan te stellen.
16.
Jeugdzorg stelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek nu hij een dergelijk verzoek niet kan doen aangezien de ondertoezichtstelling door de ontheffing van 3 oktober 2011 is beëindigd. Voorts stelt Jeugdzorg dat het hof op basis van artikel 1:275 BW niet een ander Bureau Jeugdzorg kan belasten met de voogdij, zodat de vader ook ten aanzien van dit verzoek niet-ontvankelijk is.
17.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:302, eerste lid BW in verbinding met artikel 1 van de Wet op de Jeugdzorg (verder: Wjz) kan de rechter de voogdij opdragen aan een stichting die een bureau Jeugdzorg in stand houdt. In artikel 10, lid 1 onder a Wjz is bepaald dat de Stichting Bureau Jeugdzorg, met uitsluiting van andere rechtspersonen, tot taak heeft de voogdij uit te oefenen. Derhalve kan, anders dan de vader voorstelt, niet de William Schrikker Stichting tot voogd worden benoemd. Evenwel bestaat bij Jeugdzorg de mogelijkheid om een mandaat en volmacht aan de directeur van de WSS te geven tot het nemen van besluiten en het verrichten van (rechts)handelingen betrekking hebbende op de uitvoering van de voogdij. Het hof acht deze huidige wettelijke regeling niet in strijd met het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven.
Proceskosten
18.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
19.
Het hof zal als volgt beslissen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Rotterdam;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Kempen en Punselie, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2013.