ECLI:NL:GHDHA:2013:1842

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
BK-11-00177
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en vereffening van vermogen in geschil

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting die is opgelegd aan [X] Holding B.V. voor het jaar 2003. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag opgelegd naar aanleiding van de ontbinding van de vennootschap door de Kamer van Koophandel en de stelling dat de vereffening van het vermogen in 2003 was voltooid. De rechtbank heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar de Inspecteur is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. De kern van het geschil is of de vereffening van het vermogen van belanghebbende in 2003 daadwerkelijk is voltooid, zoals de Inspecteur stelt, of dat de vennootschap nog bestond en de vereffening nog niet was afgerond, zoals belanghebbende betwist.

De Inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 171.357 en een vergrijpboete van € 28.934. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd en de Inspecteur gelast het verlies over het jaar 2003 vast te stellen op € 2.724. In hoger beroep heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelt dat de vereffening van het vermogen nog niet was voltooid en dat de effecten en banktegoeden op naam van de directeur, [A], voor rekening van de vennootschap zijn. De Inspecteur heeft echter geen bewijs geleverd dat de vennootschap in 2003 geen baten meer had.

Het Hof oordeelt dat de vennootschap op basis van de feiten en omstandigheden nog bestond en dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, maar de navorderingsaanslag en de boetebeschikking blijven ongeldig. Het Hof wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De beslissing van het Hof is op 26 maart 2013 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-11/00177

Uitspraak d.d. 26 maart 2013

in het geding tussen:

[X] Holding B.V., statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 februari 2011, nummer AWB 08/7770 VPB, betreffende na te vermelden navorderingsaanslag en beschikkingen.

Navorderingsaanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil en bij gelijktijdig genomen beschikking het verlies van dat jaar vastgesteld op € 2.724. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 171.357 en bij gelijktijdig genomen beschikking herziening vaststelling verlies het verlies van het boekjaar nader vastgesteld op nihil. Bij afzonderlijke beschikkingen is een vergrijpboete opgelegd van € 28.934 en een bedrag van € 11.716 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd, de Inspecteur gelast het verlies over het jaar 2003 bij beschikking vast te stellen op € 2.724, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 805 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De Inspecteur heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 februari 2013, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is wel, doch belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 november 2012, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van de Inspecteur in de zaak met kenmerk BK-11/00178 betreffende de aan
[A] over het jaar 2003 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De door de Inspecteur in die zaak overgelegde pleitnota wordt geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de navolgende door de rechtbank onder 3.1 tot en met 3.3 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
”3.1 Eiseres is 3 december 1974 opgericht en heeft in het onderhavige jaar onder meer een stamrechtverplichting op de balans staan. Volgens de aangifte VPB 2003 bedraagt de stamrechtverplichting per ultimo 2003 € 174.081 en is een negatief belastbaar bedrag aangegeven van € 2.724. De aanslag is met dagtekening 12 februari 2005 conform de aangifte opgelegd.
3.2 De Kamer van Koophandel en Fabrieken te [Q] (hierna: KvK) heeft eiseres bij beschikking van 17 maart 2003 ontbonden verklaard. In zijn brief van 29 december 2003 aan de directeur van eiseres heeft de KvK meegedeeld ervan uit te gaan dat de vereffening van eiseres is voltooid en dat dit is aangetekend in het Handelsregister.
3.3 Verweerder heeft, na kennis te hebben genomen van genoemde aantekeningen in het Handelsregister, het standpunt ingenomen dat de stamrechtverplichting wegens de ontbinding van eiseres, ten gunste van haar winst is vrijgevallen. In dat verband heeft verweerder de navorderingsaanslag opgelegd. Tegelijk met de navorderingsaanslag heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van 50% omdat eiseres volgens verweerder opzettelijk onjuiste informatie zou hebben verstrekt. Tevens is bij afzonderlijke beschikking het verlies van het onderhavige jaar op nihil vastgesteld.”
3.2. Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep nog het volgende komen vast te staan.
3.2.1. Belanghebbende heeft bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven beroep ingesteld tegen het ontbindingsbesluit met dagtekening 17 maart 2003 van de Kamer van Koophandel en Fabrieken [Q] (KvK). De KvK heeft op 23 juni 2010 in het kader van voormeld beroep een brief ter attentie van belanghebbende opgesteld, waarin is verklaard:
”Naar aanleiding van de gemaakte afspraken tijdens de zitting van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake de ontbinding van [belanghebbende] (…) verklaart de Kamer het volgende.
In het Handelsregister van de kamer van Koophandel [Q] staat geregistreerd dat [belanghebbende] ontbonden is en in liquidatie is getreden. De vennootschap blijft voortbestaan voor zo lang dat voor de vereffening noodzakelijk is. Het destijds door de Kamer geregistreerde administratief einde van de inschrijving doet hier niets aan af.”
3.2.2. In de bestanden van de Belastingdienst waarin de door banken en financiële instellingen aangeleverde gegevens over bankrekeningen en effectenbezit zijn samengevoegd, zijn voor de jaren 2003 en verder met betrekking tot belanghebbende geen gegevens opgenomen.
3.2.3. De ultimo 2003 op de fiscale balans in de aangifte vennootschapsbelasting van belanghebbende opgenomen actiefpost ”effecten” (€ 102.267) betreft volgens de aan de Belastingdienst gerenseigneerde gegevens effecten welke bij de [bank] op naam van de directeur enig aandeelhouder van belanghebbende worden aangehouden onder depotnummer [depotnummer]. Ook in de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2004, 2005, 2006 en 2007 van belanghebbende zijn op de fiscale balans aan de actiefzijde effecten opgenomen tegen een waarde welke overeenstemt met de respectievelijke waarden van de effecten welke onder voormeld depotnummer bij de [bank] worden aangehouden.
3.2.4. De directeur enig aandeelhouder van belanghebbende houdt naast het onder 3.2.3 vermelde depot geen andere bankrekening bij de [bank] aan voor zijn eigen financiële zaken.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de vereffening van het vermogen van belanghebbende in 2003 is voltooid, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist. Dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd, is niet meer in geschil.
4.2. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende is ontbonden en volgens de gegevensbestanden van de Belastingdienst ultimo 2003 geen bankrekeningen en/of effecten bezit. Aldus zijn geen baten meer aanwezig in de zin van artikel 2:23b, negende lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vereffening is dus voltooid. Het is alsdan aan belanghebbende om te bewijzen dat de in de fiscale balans bij de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 vermelde effecten en banktegoeden op naam van belanghebbende staan. Subsidiair stelt de Inspecteur zich, zo begrijpt het Hof, op het standpunt dat de stamrechtverplichting van belanghebbende door de rechthebbende, [A], is afgekocht omdat de effecten en de banktegoeden op naam van [A] staan. Verder is de Inspecteur van mening dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan omdat de activa op de fiscale balans ultimo 2003 niet in bezit zijn van belanghebbende. De uitspraak op bezwaar moet dan ook worden gehandhaafd tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is.
4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij blijft voortbestaan voor zolang dat voor de vereffening noodzakelijk is en dat de vereffening ultimo 2003 nog niet was voltooid zodat zij ultimo 2003 nog bestond. Het in effecten belegde vermogen van belanghebbende is inderdaad geadministreerd onder depotnummer [depotnummer]. Dit effectendepot is gekoppeld aan bankrekeningnummer [nummer]. Dit rekeningnummer staat inderdaad op naam van [A], de directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende, maar het is een rekening inzake [afkorting], hetgeen staat voor: [X Holding] BV. De reden voor het aanhouden van de effecten van belanghebbende op een particuliere rekening van de directeur enig aandeelhouder is om de hoge kosten verbonden aan een zakelijke rekening te vermijden. Voorts wordt op een particuliere rekening een veel hogere rente vergoed dan op een zakelijke rekening. De omzetting van een zakelijke in een particuliere rekening heeft lang vóór 2003 plaatsgevonden en heeft, aldus belanghebbende, niets te maken met een veronderstelde vereffening in 2003. Voorts was de Inspecteur zeer wel bekend met het bestaan van bankrekeningnummer [nummer] omdat dit de rekening is die door de Belastingdienst wordt vermeld op de aangiftebiljetten van belanghebbende en die wordt gebruikt voor betalingen en restituties van belastingen. Tot slot verzoekt belanghebbende om een vergoeding toe te kennen ter zake van het overschrijden van de redelijke termijn.
4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof voorts naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing omtrent de proceskosten en het griffierecht, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, handhaving van de navorderingsaanslag onder verrekening van het verlies van voorgaande jaren bij beschikking, dienovereenkomstige wijziging van de beschikking heffingsrente en vernietiging van de boetebeschikking.
5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en tot toekenning van een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft onder 3.4 tot en met 3.8 van haar uitspraak het navolgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

”Geschil

3.4 In geschil zijn de navorderingsaanslag en de vergrijpboete. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres in 2003 is ontbonden. Indien komt vast te staan dat eiseres is ontbonden, is in geschil of de vereffening in 2003 is voltooid. Voorts hebben beide partijen gesteld dat bij het vaststellen van de navorderingsaanslag en de boete ten onrechte geen rekening is gehouden met verrekening van verliezen uit andere jaren.

Navorderingsaanslag

3.5 Eiseres stelt dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd aangezien de KvK ten onrechte het besluit heeft genomen dat eiseres is ontbonden. Subsidiair stelt eiseres dat ingeval al sprake is van ontbinding, de KvK ten onrechte heeft geconcludeerd dat de vereffening van het vermogen van eiseres is voltooid in 2003. Eiseres acht opzet niet bewezen, zodat de boete dient te vervallen. Eiseres voert ter onderbouwing van haar stellingen onder meer aan dat zij tegen het ontbindingsbesluit van de KvK bezwaar heeft aangetekend en van de uitspraak in beroep is gegaan bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Eiseres heeft voorts een verklaring overgelegd van de KvK die is opgesteld in navolging van hetgeen partijen bij de procedure voor het College van Beroep voor het Bedrijfsleven zijn overeengekomen. Die verklaring, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, luidt voor zover van belang als volgt:
“Naar aanleiding van de gemaakte afspraken tijdens de zitting van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake de ontbinding van [eiseres] (…) verklaart de Kamer het volgende.
In het Handelsregister van de kamer van Koophandel [Q] staat geregistreerd dat [eiseres] ontbonden is en in liquidatie is getreden. De vennootschap blijft voortbestaan voor zo lang dat voor de vereffening noodzakelijk is. Het destijds door de Kamer geregistreerde administratief einde van de inschrijving doet hier niets aan af.”
3.6 Verweerder heeft 12 juli 2010 een brief aan de rechtbank gezonden die, voor zover van belang, als volgt luidt:
“De door de Kamer van Koophandel ten behoeve van de procedure voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven afgegeven verklaring dat [eiseres] blijft voortbestaan zo lang dat voor de vereffening noodzakelijk is, roept de volgende vraag op: Hieruit volgt m.i. dat de vennootschap pas als ontbonden kan worden aangemerkt als de vereffening daadwerkelijk door de vereffenaar is beëindigd. Dat betekent dat een door de Kamer van Koophandel ontbonden vennootschap tot in de lengte van jaren blijft voortbestaan, omdat de aangestelde vereffenaar b.v. weigert de vereffening te beëindigen. Dat lijkt mij een ongewenste situatie (…)”..
3.7 De rechtbank leidt uit de onder 3.5 opgenomen verklaring van de KvK af dat eiseres in 2003 geacht moet worden te zijn ontbonden, maar in dat jaar de vereffening van haar vermogen nog niet geacht kan worden te zijn voltooid, hetgeen blijkens de onder 3.6 vermelde brief, als zodanig niet wordt weersproken door verweerder. Dit leidt tot het oordeel dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Het beroep voor zover het is gericht tegen de navorderingsaanslag, is daarom gegrond.

Vergrijpboete

3.8 Gegeven het oordeel in 3.7, is de vergrijpboete ten onrechte opgelegd. Mitsdien slaagt het beroep ook in zoverre.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Een ontbonden vennootschap blijft voortbestaan zolang dat voor de vereffening noodzakelijk is. De vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn. Omdat de Inspecteur de navorderingsaanslag primair baseert op de stelling dat belanghebbende ultimo 2003 niet meer bestond, spitst het geschil zich allereerst toe op de vraag of bij belanghebbende ultimo 2003 nog baten aanwezig waren. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
7.2. Belanghebbende, op wie te dezen redelijkerwijs de last rust feiten en omstandigheden te stellen en - indien weersproken - aannemelijk te maken, stelt dat de op naam van [A] gehouden banktegoeden en effecten door hem werden gehouden voor haar rekening en risico en dat [A] slechts formeel houder van de bankrekening en het effectendepot was. Belanghebbende heeft daartoe, niet dan wel onvoldoende door de Inspecteur weersproken, aangevoerd dat de waarden van de op naam van [A] aangehouden banktegoeden en effecten volgens een bestendige gedragslijn zijn verantwoord op haar fiscale balansen en in haar aangiften vennootschapsbelasting. Ook de genoten dividenden en renten zijn bestendig verantwoord in haar aangiften vennootschapsbelasting. Voorts is op de tot de gedingstukken behorende kopieën van de bankrekeningafschriften te lezen dat de [bank] als doel van de rekening heeft geadministreerd: ”Inzake [afkorting]”. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat ”[afkorting]” een afkorting is van haar statutaire naam. Tot slot heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat [A] een separate bankrekening aanhoudt voor zijn privéaangelegenheden. Gelet op vorenstaande moet het ervoor worden gehouden dat de op naam van [A] gehouden banktegoeden en effecten door hem worden gehouden voor rekening en risico van belanghebbende, dat belanghebbende ultimo 2003 over baten beschikt en dat zij niet is opgehouden te bestaan. Hetgeen de Inspecteur overigens heeft aangevoerd, doet aan het vorenstaande oordeel niet af.
7.3. Ook het subsidiaire standpunt van de Inspecteur faalt omdat de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die tot de conclusie leiden dat [A] zijn aanspraak uit hoofde van het van belanghebbende bedongen stamrecht heeft afgekocht.
7.4. Het Hof stelt ambtshalve vast dat de Inspecteur gelijktijdig met de primitieve aanslag een beschikking heeft genomen waarbij het verlies voor het jaar 2003 is vastgesteld op € 2.724. Dit betekent dat de rechtbank de Inspecteur ten onrechte heeft gelast het verlies alsnog bij beschikking vast te stellen op € 2.724. Ook heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten de beschikking inzake heffingsrente te vernietigen.
7.5. Bij nader stuk heeft belanghebbende nog verzocht om een schadevergoeding toe te kennen voor het overschrijden van een redelijke termijn van behandeling, waarbij belanghebbende opmerkt dat die overschrijding voor een belangrijk deel is te wijten aan de zeer late indiening van de conclusie van repliek door de Inspecteur. Gelet op de motivering van het verzoek begrijpt het Hof dit verzoek aldus, dat het verzoek van belanghebbende uitsluitend ziet op een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Immers, uitsluitend in hoger beroep is sprake van een conclusie van repliek van de zijde van de Inspecteur.
Het verzoek van belanghebbende komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat tussen de indiening van het hogerberoepschrift op 29 maart 2011 en deze uitspraak een periode van nog geen twee jaar is verstreken. In hoger beroep is derhalve de redelijke termijn niet overschreden.
7.6. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond, doch dient de uitspraak van de rechtbank op de onder 7.4 vermelde gronden te worden vernietigd.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien belanghebbende niet een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan en ook overigens gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. Hierbij overweegt het Hof dat uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende in hoger beroep wordt vertegenwoordigd door [A] in zijn hoedanigheid van bestuurder/vereffenaar.
8.2. Omdat het hoger beroep ongegrond is, wordt, ondanks dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijft, van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 454.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslag;
  • vernietigt de beschikking herziening vastgesteld verlies;
  • vernietigt de beschikking inzake heffingsrente;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 454.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 26 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  • de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.