In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting die is opgelegd aan [X] Holding B.V. voor het jaar 2003. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag opgelegd naar aanleiding van de ontbinding van de vennootschap door de Kamer van Koophandel en de stelling dat de vereffening van het vermogen in 2003 was voltooid. De rechtbank heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar de Inspecteur is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. De kern van het geschil is of de vereffening van het vermogen van belanghebbende in 2003 daadwerkelijk is voltooid, zoals de Inspecteur stelt, of dat de vennootschap nog bestond en de vereffening nog niet was afgerond, zoals belanghebbende betwist.
De Inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 171.357 en een vergrijpboete van € 28.934. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd en de Inspecteur gelast het verlies over het jaar 2003 vast te stellen op € 2.724. In hoger beroep heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelt dat de vereffening van het vermogen nog niet was voltooid en dat de effecten en banktegoeden op naam van de directeur, [A], voor rekening van de vennootschap zijn. De Inspecteur heeft echter geen bewijs geleverd dat de vennootschap in 2003 geen baten meer had.
Het Hof oordeelt dat de vennootschap op basis van de feiten en omstandigheden nog bestond en dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, maar de navorderingsaanslag en de boetebeschikking blijven ongeldig. Het Hof wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De beslissing van het Hof is op 26 maart 2013 openbaar uitgesproken.