In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 22 maart 2013, gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2011. De rechtbank had de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 2.284 en een boete van € 2.284 gehandhaafd. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze beslissingen van de Inspecteur van de Belastingdienst, die de naheffingsaanslag en boetebeschikking in eerste instantie had opgelegd voor het tijdvak van 30 oktober 2009 tot en met 29 oktober 2010.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de Inspecteur zijn standpunt gewijzigd en meegedeeld dat hij van mening is dat zowel de naheffingsaanslag als de boete niet in stand kunnen blijven. Het Hof heeft de mondelinge behandeling op 22 februari 2013 gehouden, waarbij de belanghebbende aanwezig was, maar de Inspecteur niet. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende gehoord en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd dienen te worden.
Het Hof heeft de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende vastgesteld op € 300 en heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten van in totaal € 153 aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing van het Hof houdt in dat de eerdere uitspraak van de rechtbank en de beslissingen van de Inspecteur worden vernietigd, en dat de belanghebbende in het gelijk is gesteld.