ECLI:NL:GHDHA:2013:1696

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.094.992
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. van Leuven
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgangsrecht aan de vader wegens strijd met de belangen van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2013, is de omgang tussen de vader en de minderjarige in geschil. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft in hoger beroep verzocht om de omgang te ontzeggen, omdat zij meent dat de omgang schadelijk is voor de minderjarige. De vader, die bijgestaan wordt door zijn advocaat, heeft aangegeven dat de omgang goed verloopt en dat hij de band met zijn kind wil behouden. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de minderjarige, die op dat moment vijf jaar oud was en bij de moeder woont, die haar primaire hechtingsfiguur is. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in een voortdurende strijd verwikkeld zijn, wat de ruimte voor de minderjarige om onbezorgd contact met de vader te hebben ernstig beperkt. Het hof heeft geconcludeerd dat de omgang thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige en heeft besloten het recht op omgang aan de vader voor een periode van een jaar te ontzeggen. Dit besluit is genomen met het oog op de noodzaak voor de minderjarige om rust te ervaren en om de ouders de gelegenheid te geven hun onderlinge strijd te staken. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en de vader is het recht op omgang ontzegd, met de mogelijkheid om na een jaar opnieuw te evalueren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 mei 2013
Zaaknummer : 200.094.992/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 09-2487
[appellante],
wonende op een geheim adres,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. A.A. van Ochten te Spijkenisse, thans mr. A.J.C. Nuijten,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G. Crawfurd te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 21 maart 2012, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking heeft het hof partijen doorverwezen naar de Rotterdamse Omgangsbegeleiding voor begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige. De moeder is veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de omgang tussen de vader en de minderjarige op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat zij haar medewerking nalaat, met een maximum van € 10.000,- in totaal. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang is tot zaterdag 5 januari 2013 pro forma aangehouden.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
  • een brief van Horizon van 19 juli 2012, ingekomen op 26 juli 2012, waarin Horizon aangeeft dat de begeleide omgang per 15 augustus 2012 van start zal gaan en dat het traject ongeveer een half jaar zal duren;
  • op 14 december 2012 een brief van mr. Van Ochten met het verzoek de zaak pro forma aan te houden, zodat partijen na het ontvangen van het rapport van het Omgangshuis het hof zullen berichten of een nadere mondelinge behandeling nodig zal zijn;
  • op 17 december 2012 een brief van mr. Crawfurd, waarin hij akkoord gaat met het uitstelverzoek van mr. Van Ochten;
  • op 20 december 2012 een brief van mr. Crawfurd, waarin hij mededeelt dat de vader geen evaluatiegesprek meer wenst aan te gaan met de moeder en na gereedkoming van het rapport van het Omgangshuis een nadere voortzetting van de mondelinge behandeling wenst;
  • op 8 februari 2013: het rapport van het Rotterdamse Omgangshuis.
Bij brief van 19 februari 2013 heeft het hof partijen medegedeeld aanleiding te zien om de mondelinge behandeling voort te zetten.
Vervolgens is van de zijde van de moeder bij het hof op 29 maart 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage ingekomen.
De mondelinge behandeling is op 10 april 2013 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • namens de raad: mevrouw A. Hardonk.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige.
2.
Het hof overweegt als volgt. Uit het rapport van het Omgangshuis volgt dat er zeven contactmomenten tussen de vader en de minderjarige hebben plaatsgehad en dat het contact vanaf het begin goed is verlopen.
De moeder heeft in de gesprekken met het omgangshuis aangegeven dat de omgang veel impact heeft op de minderjarige en op haar gedrag, wat ook op school te merken is. De moeder heeft voorts aangegeven dat er een zorgteam is ingeschakeld en dat er een aantal hulpverleners bij de minderjarige is betrokken. De moeder betreurt het dat de vader niet meer met haar wil communiceren.
De vader heeft in de gesprekken met het omgangshuis aangegeven dat hij weinig vertrouwen heeft in hetgeen de moeder zegt. De vader wil dat de rechtbank een beslissing neemt ten aanzien van de omgang.
3.
Ter zitting heeft de moeder, kort gezegd, het volgende verklaard. De minderjarige heeft onrustig en opstandig gereageerd op de contacten met de vader. De vader diskwalificeert de moeder als opvoeder. Tevens miskent hij het feit dat de moeder de belangrijkste hechtingsfiguur voor de minderjarige is. Partijen communiceren thans helemaal niet met elkaar. De moeder stelt dat zij op dit moment geen draagkracht heeft voor een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, gelet op alle gebeurtenissen uit het verleden. Bovendien is de moeder ervan overtuigd dat de zij de minderjarige nooit meer zal zien, op het moment dat zij haar aan de vader meegeeft. De uitlatingen van de vader op face-book ziet de moeder als een dreigement. Een omgangsregeling zal dusdanig veel spanningen bij de moeder doen ontstaan, dat dit ook zijn weerslag zal hebben op de minderjarige, hetgeen niet in haar belang is. Bovendien moet de minderjarige de gelegenheid krijgen om haar ontwikkelingsachterstand in te lopen. Daarvoor is een periode van rust nodig.
4.
De vader heeft ter zitting, kort gezegd, het volgende verklaard. De vader benadrukt dat de omgang bij het omgangshuis goed is verlopen. De vader heeft geen kindproblematiek bij de minderjarige waargenomen. De vader wil daarover met de moeder in gesprek. De vader hecht eraan dat hij de band met de minderjarige kan behouden. Hij stelt dat er geen contra-indicaties bestaan voor omgang. De moeder moet volgens de vader werken aan haar angst voor de vader, die volgens hem onterecht is. De vader staat er voor open om de omgang op neutraal gebied, in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon te laten plaatsvinden, zodat het vertrouwen van de moeder in de vader kan herstellen.
5.
De raad heeft ter zitting zijn advies gehandhaafd, inhoudende dat de minderjarige er belang bij heeft dat zij contact heeft met de vader. De raad acht het wel noodzakelijk dat de ouders werken aan het verminderen van hun onderlinge weerstand.
6.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind heeft. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechter op verzoek van (een van) de ouders, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzeggen op (een van) de in het derde lid genoemde ontzeggingsgronden.
7.
Het hof overweegt als volgt. De minderjarige is thans vijf jaar. De moeder is haar primaire hechtingsfiguur. De vader en de moeder kunnen elkaar niet vinden. Integendeel, de strijd is in de loop der jaren niet verminderd, doch verhevigd, zoals blijkt uit het verslag van Horizon en ook de mededelingen die de vader zelf op face-book doet. Het hof gaat er niet van uit dat de situatie zoals die nu is alleen aan de vader valt toe te rekenen. De moeder heeft daar ook een aandeel in. Feit is echter dat de strijd niet luwt en dat geen der partijen daarin duidelijk een eerste stap heeft willen of kunnen zetten. Daarmee wordt de ruimte die de minderjarige nodig heeft om onbezwaard contacten aan ten gaan met de vader ernstig beperkt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat omgang thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige en dat een periode van rust voor de minderjarige dient te worden ingebouwd. Dit betekent dat het recht op omgang aan de vader voor een periode van een jaar, te rekenen vanaf heden, zal worden ontzegd. Na deze periode is wellicht weer een vorm van (begeleid) contact met de minderjarige mogelijk, maar de ouders zullen de periode daar aan voorafgaand moeten benutten om hun strijd, die een vrij en onbezwaard contact tussen de vader en de minderjarige in de weg staat, te staken.
8.
Het vorenstaande betekent dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
9.
Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht vergt, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
10.
Het hof ziet geen aanleiding om de moeder, zoals de vader verzoekt, te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep en zal dit verzoeken dan ook afwijzen.
11.
Mitsdien beslist het hof als volgt

BESLISSING

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige gedurende een jaar, zulks te rekenen vanaf heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2013.