In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Jonkman, verzocht om een omgangsregeling na het vertrek van de moeder, die op dat moment in Frankrijk woonde. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Süzen, had de omgangsregeling betwist en was niet aanwezig bij de zitting. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door J. Kuhn, had geen onderzoek kunnen verrichten omdat de moeder met de kinderen naar het buitenland was vertrokken.
Het hof handhaafde eerdere overwegingen en oordeelde dat er onvoldoende informatie was om te bepalen of er ontzeggingsgronden waren voor de omgang. De vader verzocht om een omgangsregeling van één keer per maand op zaterdag, waarbij hij naar Frankrijk zou reizen om de kinderen te bezoeken. De moeder had aangegeven niet geconfronteerd te willen worden met de vader vanwege spanningen tussen hen.
Het hof oordeelde dat de moeder het noodzakelijke onderzoek had bemoeilijkt door haar vertrek naar Frankrijk, waardoor niet vastgesteld kon worden of er ontzeggingsgronden waren. Het hof besloot daarom dat de vader recht had op omgang met de kinderen, en stelde een regeling vast van één keer per maand op zaterdagmiddag. Het hof adviseerde ook om het gezamenlijke familienetwerk in te schakelen om de omgang op een voor de kinderen onbelaste wijze te faciliteren. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.