ECLI:NL:GHDHA:2013:1668

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.108.388/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. van Kempen
  • J. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarigen na vertrek moeder naar Frankrijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Jonkman, verzocht om een omgangsregeling na het vertrek van de moeder, die op dat moment in Frankrijk woonde. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Süzen, had de omgangsregeling betwist en was niet aanwezig bij de zitting. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door J. Kuhn, had geen onderzoek kunnen verrichten omdat de moeder met de kinderen naar het buitenland was vertrokken.

Het hof handhaafde eerdere overwegingen en oordeelde dat er onvoldoende informatie was om te bepalen of er ontzeggingsgronden waren voor de omgang. De vader verzocht om een omgangsregeling van één keer per maand op zaterdag, waarbij hij naar Frankrijk zou reizen om de kinderen te bezoeken. De moeder had aangegeven niet geconfronteerd te willen worden met de vader vanwege spanningen tussen hen.

Het hof oordeelde dat de moeder het noodzakelijke onderzoek had bemoeilijkt door haar vertrek naar Frankrijk, waardoor niet vastgesteld kon worden of er ontzeggingsgronden waren. Het hof besloot daarom dat de vader recht had op omgang met de kinderen, en stelde een regeling vast van één keer per maand op zaterdagmiddag. Het hof adviseerde ook om het gezamenlijke familienetwerk in te schakelen om de omgang op een voor de kinderen onbelaste wijze te faciliteren. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 mei 2013
Zaaknummer : 200.108.388/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 10-1998
[vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel,
tegen
[moeder],
thans wonende op een onbekend adres in Frankrijk,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Süzen te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Voor het verloop van de procedure tot aan de tussenbeschikking van 10 oktober 2012 verwijst het hof naar die beschikking en de daarin vermelde stukken.
Bij de tussenbeschikking van 10 oktober 2012 heeft het hof de raad verzocht een onderzoek te verrichten ter fine als in rechtsoverweging 7 van die beschikking is overwogen en daarover te rapporteren en te adviseren en de behandeling van de zaak aangehouden tot de zitting van zaterdag 30 maart 2013 pro forma.
Bij brief van 3 januari 2013 heeft de raad aan het hof medegedeeld geen onderzoek te hebben verricht in verband met het vertrek van de moeder en de hierna te noemen minderjarigen naar het buitenland.
Op 3 april 2013 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • J. Kuhn namens de raad.

DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
Het hof handhaaft al hetgeen is overwogen en beslist in zijn beschikking van 10 oktober 2012.
2.
In geschil is nog immer de eventuele vaststelling van een omgangregeling tussen de vader en [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en [minderjarige sub 2], geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.
Bij tussenbeschikking van 10 oktober 2012 heeft het hof geoordeeld dat hij op basis van de voorgelegde stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende is voorgelicht om op dat moment definitief te kunnen beslissen of een omgangsregeling kan worden vastgesteld of dat er sprake is van een of meerdere van de in artikel 1:377a, derde lid BW, genoemde ontzeggingsgronden. Het hof heeft daarom de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag of er – gelet op alle omstandigheden, waaronder de door de moeder gestelde gedragsproblematiek van de oudste minderjarige – mogelijkheden zijn voor omgang tussen de vader en de minderjarigen of dat er zwaarwegende omstandigheden zijn op grond waarvan ontzegging aan de vader van het recht op omgang aan de orde zou kunnen zijn.
4.
De raad heeft geen onderzoek kunnen verrichten, omdat de moeder met de minderjarigen naar Frankrijk is vertrokken om zich daar bij familie te voegen.
5.
Ter zitting heeft de advocaat van de vader verklaard dat zij primair vaststelling van een omgangsregeling verzoekt van een keer per maand op zaterdag van 13 uur tot 17 uur. Zij biedt aan dat de vader naar Frankrijk afreist om de minderjarigen te bezoeken. Subsidiair verzoekt zij een informatieregeling, waarbij de vader eenmaal per kwartaal geïnformeerd wordt door middel van het overleggen van een foto, verklaring en schoolrapporten.
6.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting verklaard dat de moeder niet geconfronteerd wenst te worden met de vader vanwege de grote spanningen tussen partijen. De moeder was oorspronkelijk van plan zich tijdelijk in Frankrijk te vestigen, maar heeft uiteindelijk besloten zich daar definitief te vestigen.
7.
Namens de raad heeft J. Kuhn ter zitting aangevoerd dat het jammer is dat het contact tussen de vader en de minderjarigen verloren is gegaan. De raad is van mening dat als er een omgangsregeling komt, er - gelet op de spanningen tussen partijen - goede voorwaarden gecreëerd moeten worden. Binnen het familienetwerk van partijen zou gezocht kunnen worden naar de mogelijkheden met betrekking tot omgang. Het opleggen van omgang waarbij de kinderen veertien uur in een auto moeten zitten, vindt de raad niet in het belang van de minderjarigen.
8.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van dit artikel stelt de rechter, op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht om omgang slechts indien een van de volgende gronden aanwezig is:
  • omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijk ontwikkeling van het kind;
  • de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
  • het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
  • omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
9. In het onderhavige geval heeft de moeder het door het hof noodzakelijk geachte onderzoek onmogelijk gemaakt in verband met haar plotselinge en onaangekondigde vertrek naar Frankrijk. Hierdoor is er niet vastgesteld of er - zoals door de moeder gesteld doch door de vader gemotiveerd is bestreden - ontzeggingsgronden zijn voor omgang. Dat het door het hof met de beschikking van 10 oktober 2012 beoogde onderzoek door de raad niet heeft kunnen plaatsvinden, kan de vader niet worden tegengeworpen. Het hof ziet daarom aanleiding een omgangsregeling vast te stellen van één keer per maand op zaterdagmiddag, waarbij de vader naar Frankrijk gaat voor omgang met de minderjarigen. Het hof voegt hier nog het dringende advies aan toe om het gezamenlijke familienetwerk van partijen in te schakelen om de juiste voorwaarden te scheppen teneinde omgang op een voor de minderjarigen onbelaste wijze mogelijk te maken. Nu het primaire verzoek van de vader is gehonoreerd, wordt aan het subsidiaire verzoek van de vader niet meer toegekomen
10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader omgang zal hebben met de minderjarigen iedere eerste zaterdag van de maand van 13.00 uur tot 17.00 in Frankrijk;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Van Kempen en Stuurop, bijgestaan door
mr. Massmann als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2013.