Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 21 mei 2013
Stichting Woonstad Rotterdam,
[geïntimeerde]
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
de eerste incidentele griefvan [geïntimeerde], die het hof het eerst behandelt omdat zij de verste strekking heeft, heeft de voorzieningenrechter ten onrechte het spoedeisend belang van de vordering op basis van de stelling van Woonstad aanwezig geacht. Uit de conclusie van de voorzieningenrechter dat nu juist niet is aangetoond dat sprake was van ernstige overlast volgt volgens [geïntimeerde], dat Woonstad ten onrechte een spoedeisend belang heeft gesteld.
de tweede incidentele griefkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat haar beroep op art. 21.2 van de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst faalt, omdat art. 3.2 van de huurovereenkomst heeft te gelden als een speciale bepaling die voorrang heeft op algemene voorwaarden.
nietdoor opzegging eindigt is strijdig met de bepaling van art 3.2 van de overeenkomst dat deze
wèldoor tussentijds opzegging kan eindigen.
de eerste principale griefheeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat (geparafraseerd) ondanks het feit dat de dwingendrechtelijke huurbeschermingsbepalingen in de overeenkomst buiten toepassing zijn verklaard, een tussentijdse opzegging moet voldoen aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, te meer nu de opzegging is gegrond op beweerdelijk veroorzaakte overlast en niets van doen heeft met de renovatie in verband waarmee de vergunning tot tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet is afgegeven.
haar derde principale grief–