ECLI:NL:GHDHA:2013:1495

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
BK-12-00683 tm BK-12-00687
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonbelasting en bijtelling privégebruik auto in relatie tot autosportactiviteiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen in de loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan [X] B.V. zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen betroffen de jaren 2006 tot en met 2010 en waren gerelateerd aan het privégebruik van een auto die door de belanghebbende aan haar bestuurder [A] ter beschikking was gesteld. De zaak draait om de vraag of de kilometers die [A] naar racecircuits heeft gereden met de auto van de zaak als zakelijk of privé moeten worden aangemerkt. De belanghebbende sponsorde het racingteam van [A], die als coureur actief was in de autosport. Het Hof oordeelde dat het privé-karakter van de verreden kilometers volstrekt overheersend was en dat er geen zakelijk karakter aan de ritten kon worden toegekend. De rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. De belanghebbende had niet aangetoond dat de ritten naar de circuits zakelijke ritten waren, en de naheffingsaanslagen werden terecht opgelegd. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur voldoende had gemotiveerd waarom de correctie op het privégebruik van de auto noodzakelijk was, en dat de belanghebbende in alle fasen van de procedure in staat was geweest haar belangen te verdedigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-12/00683 tot en met BK-12/00687

Uitspraken van 8 mei 2013

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Holland-Midden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2012, nummers AWB 12/1577 tot en met 12/1581, betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 23 september 2011 over de jaren 2006 tot en met 2010 naheffingsaanslagen (aanslagnummers [aanslagnummer 1], [aanslagnummer 2], [aanslagnummer 3], [aanslagnummer 4] en [aanslagnummer 5]) in de loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Voorts zijn bij beschikking vergrijpboetes van 25 percent opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van belanghebbende de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de vergrijpboetes verminderd tot nihil.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 466. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Het Hof heeft van belanghebbende op 14 maart 2013 nadere stukken ontvangen. De griffier heeft een afschrift daarvan aan de Inspecteur gezonden.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
27 maart 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. De zaken zijn in hoger beroep ter zitting gezamenlijk behandeld. Voor zover in een zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de andere zaken te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in een zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de andere zaken. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Het Hof neemt de hierna weergegeven feiten, zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, over en maakt deze tot de zijne. Daarbij is belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder aangeduid:
“2. Eiseres exploiteert een houdster- en beheersmaatschappij. Enig bestuurder van eiseres is de bij haar in loondienst werkzaam zijnde [A] (hierna: [A]). De aandelen in eiseres worden gehouden door de Stichting [B], waarvan [A] en zijn moeder de bestuurders zijn. Eiseres is enig aandeelhouder van onder meer [C] BV (hierna: [C]), waarvan ook [A] enig bestuurder is.
3.
Eiseres heeft aan [A] een personenauto ter beschikking gesteld. Van 1 januari 2006 tot en met 13 januari 2008 was dit een BMW M3 met kenteken [kenteken 1] en vanaf 14 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een BMW M3 met kenteken [kenteken 2]. Eiseres heeft in haar aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) over de jaren 2006 tot en met 2010 geen bijtelling wegens privégebruik van de ter beschikking gestelde auto’s aangegeven.
4.
[A] is een liefhebber van de autosport en is coureur in een eigen racingteam. Op 21 december 2000 heeft [A] de Stichting [D], handelend onder de naam [E] (hierna: de stichting) opgericht. De stichting staat geregistreerd als een autosportvereniging. Op 7 augustus 2008 heeft [A] als bestuurder van de stichting met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 een sponsorcontract gesloten met eiseres (hierna: het sponsorcontract). Ingevolge dit contract wordt op de auto’s waarmee het racingteam van [A] aan races deelneemt de bedrijfsnaam van de sponsor vermeld. Tot de gedingstukken behoren foto’s van twee raceauto’s welke zijn voorzien van reclame voor - voor zover hier van belang - [C], de dochteronderneming van eiseres. De auto waarmee [A] aan de races deelneemt, ook een BMW M3, is zijn eigendom. Met de door eiseres aan [A] ter beschikking gestelde auto’s wordt niet aan races deelgenomen.
5.
In de hier relevante periode heeft [A] met de hem achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto’s regelmatig autoraces en autosportevenementen bezocht. In de door [A] bijgehouden kilometerregistraties van de auto’s zijn de in verband met genoemde activiteiten verreden kilometers als zakelijke kilometers geregistreerd.
6.
Verweerder heeft op 1 november 2010 bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de fiscale verwerking in de loonaangiften over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2010 van de door eiseres aan [A] ter beschikking gestelde auto’s. Van het onderzoek is met dagtekening 11 januari 2011 een controlerapport (hierna: het controlerapport) opgemaakt, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort.
7.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek is eiseres gemaand om door middel van correctieberichten alsnog de bijtelling wegens privégebruik van de auto’s aan te geven. Eiseres heeft hieraan gehoor gegeven door het indienen van losse correctieberichten LB/PVV over de onderhavige tijdvakken. Vervolgens zijn de thans bestreden naheffingsaanslagen aan eiseres opgelegd.”
3.2.
Voorts heeft het Hof op grond van de stukken van het geding in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vastgesteld:
3.2.1.
[A] bezit in privé dertien auto’s.
3.2.2.
In het sponsorcontract dat belanghebbende met het racingteam heeft gesloten, is nergens vermeld dat de naam van belanghebbende zal worden gebruikt in het kader van sponsoring. Wel is op de gesponsorde raceauto in de vorm van een of meer opdrukken de naam van [C] vermeld dat door een dochtervennootschap van belanghebbende wordt geëxploiteerd.
3.2.3.
Op 6 december 2001 heeft tussen [A] namens belanghebbende en [F] als gemachtigde van belanghebbende enerzijds en [G] en [H] namens de Belastingdienst anderzijds een hoorgesprek plaatsgevonden waarbij (bijlage 24 bij het verweerschrift bij de rechtbank) het gebruik van de door belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto over alle jaren is besproken. De zakelijkheid van de autoritten naar de autoraces waaraan [A] deelneemt en andere autosportevenementen is mede onderwerp van gesprek geweest.
3.2.4.
[C], dat de dochtervennootschap van belanghebbende exploiteert richt zich op de regionale markt en maakt onderdeel uit van een landelijke franchiseketen.
3.2.5.
Op de door belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto is noch reclame voor belanghebbende noch voor [C] of andere zakelijke activiteiten vermeld. De reclame-uitingen zijn slechts geplaatst op de raceauto’s. Deze zijn niet op kenteken gesteld en nemen niet aan het reguliere (auto|)verkeer deel.
3.2.6.
Op jaarbasis geldt voor alle in geschil zijnde jaren dat [A] met de hem door belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto de autoraces en de autosportevenementen heeft bezocht en dat per jaar het aantal daarmee gemoeide kilometers meer dan 500 bedraagt.
3.2.7.
In 2014 wordt naar verwachting een tweede vestiging van [C] geopend en wordt de huidige vestiging afgestoten en vervangen door een nieuwe vestiging. De huidige locatie is bestemd om te worden aangewend ten behoeve van woningbouw.
3.2.8.
Belanghebbende heeft ter zitting een lijst overgelegd van uitgenodigde organisaties en/of personen die buitenlandse races, waaraan de stichting deelneemt, konden bezoeken.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of de naheffingsaanslagen aan belanghebbende terecht zijn opgelegd. Primair is in geschil of de naheffingsaanslagen in strijd met het motiveringsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel zijn opgelegd. Subsidiair of de verreden kilometers zakelijk zijn dan wel gemengde kosten vormen die per saldo op grond van het vergelijkingscriterium als zakelijk moeten worden geduid.
4.2.1.Belanghebbende heeft zich – zakelijk weergegeven – primair op het standpunt gesteld dat op geen enkele wijze uit het controlerapport blijkt op welke gronden de kilometeradministraties niet akkoord zijn bevonden. Aldus is het motiveringsbeginsel geschonden en zijn de naheffingsaanslagen onzorgvuldig opgelegd. Daarnaast geldt dat, nu de rittenregistratie van de eerste ter beschikking gestelde auto (jaren 2006, 2007 tot 31 januari 2008) nooit is beoordeeld, de naheffingsaanslagen over die jaren ten onrechte zijn opgelegd.
4.2.2. Subsidiair stelt belanghebbende dat de ritten naar de racecircuits door zakelijke overwegingen zijn ingegeven (vergelijk Hoge Raad 28 december 1955, nr. 12 550, BNB 1956/45) en dat, ingeval in deze ritten een privé-element zou moeten worden onderkend, op grond van de jurisprudentie - belanghebbende heeft onder meer verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 december 2009, nr. AWB 09/901 en 09/902, LJN: BP1557 - de ritten toch als zakelijk zijn te kwalificeren. Voorts wordt nog gewezen op de uitspraak van Hof Arnhem 7 februari 2012, nr. 11/00101 en 11/00102, LJN: BV6166, Hoge Raad 8 februari 2013, nr. 12/01069, LJN: BZ0563. Indien al sprake is van een privé-element dan dienen op basis van het vergelijkingscriterium alle ritten naar de racecircuits als zakelijk te worden aangemerkt. Ook dan dienen de naheffingsaanslagen te vervallen.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraken, voor zover thans nog van belang, het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

Gronden naheffingsaanslagen
12.
Eiseres heeft aan haar standpunt dat op geen enkele wijze uit het controlerapport blijkt op welke gronden de kilometeradministraties niet akkoord zijn bevonden de conclusie verbonden dat de naheffingsaanslagen onvoldoende zijn gemotiveerd en derhalve niet in stand kunnen blijven.
13.
De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Naar het oordeel van de rechtbank was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen voldoende duidelijk op welke gronden de naheffingsaanslagen zijn opgelegd. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
14.
In het controlerapport is vermeld dat de kilometeradministraties zijn gecontroleerd en niet akkoord zijn bevonden, gezien het feit dat er meer dan 500 kilometer per jaar privé is gereden. Weliswaar is het controlerapport summier te noemen - anders dan eiseres meent is dus wel een grond genoemd - maar in het eindgesprek, waarbij namens eiseres haar bestuurder [A] aanwezig was, is onmiskenbaar tot uitdrukking gebracht dat aan de conclusie dat meer dan 500 km privé is gereden ten grondslag is gelegd dat de naar de racecircuits verreden kilometers niet als zakelijk kunnen worden aangemerkt. Dat bij eiseres hierover geen misverstand heeft bestaan volgt uit haar schriftelijke reactie van 1 februari 2011 op het controlerapport, waarin zij aangeeft te hebben begrepen dat de correcties zijn ingegeven door de in de rittenregistratie vermelde ritten naar circuits. Naar aanleiding van die reactie is tussen partijen voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslagen over deze kwestie gecorrespondeerd zodat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen duidelijk was waar deze op waren gebaseerd.
15.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat van een motiveringsgebrek in het controlerapport, nog daargelaten dat daaraan niet de consequenties kunnen worden verbonden welke eiseres kennelijk daaraan gehecht wil zien, geen sprake is. Nu uit het controlerapport onmiskenbaar blijkt dat naheffingsaanslagen zullen worden opgelegd, omdat met de ter beschikking gestelde auto’s op kalenderjaarbasis meer dan 500 kilometer privé is gereden, moet naar het oordeel van de rechtbank, gezien de inhoud van het aan het boekenonderzoek voorafgaande inleidende gesprek, het ervoor worden gehouden dat de door eiseres gewraakte passage ‘Uit deze administraties blijkt dat er niet meer dan 500 km per jaar privé is gereden.’ het standpunt van eiseres weergeeft dan wel dat daarbij sprake is van een verschrijving in die zin dat voor ‘blijkt’ moet worden gelezen ‘moet blijken’.
Beoordeling kilometerregistratie
16.
Eiseres verbindt aan haar opvatting dat de betreffende rittenregistratie niet is beoordeeld de conclusie dat de naheffingsaanslagen over de jaren 2006 en 2007 niet hadden mogen worden opgelegd.
17.
De rechtbank overweegt dienaangaande allereerst dat zij eiseres niet volgt in haar opvatting dat de op de eerste auto met kenteken [kenteken 1] betrekking hebbende rittenregistratie niet is beoordeeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder heeft gesteld dat beide registraties tijdens het boekenonderzoek aan verweerder ter inzage ter beschikking zijn gesteld, dat beiden zijn onderzocht en dat uit beide registraties is gebleken dat voor alle jaren voor meer dan 500 kilometer per jaar ritten naar racecircuits zijn gemaakt. Alleen de kilometerregistratie met betrekking tot de tweede ter beschikking gestelde auto is door verweerder gekopieerd, om deze als voorbeeld met eiseres te kunnen bespreken.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de controleambtenaar beide rittenregistraties heeft beoordeeld en laat daarbij wegen dat eiseres haar enkele stelling niet nader heeft onderbouwd. Indien eiseres van mening is dat als resultaat van de - in haar ogen - vermeende beoordeling verweerder niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat ook voor de jaren 2006 en 2007 voor meer dan 500 kilometer per jaar naar racecircuits is gereden, ligt het op haar weg de desbetreffende rittenregistratie te overleggen en aan de hand daarvan het ongelijk van verweerder aan te tonen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat aan verweerder niet kan worden tegengeworpen dat de rittenregistratie over de jaren 2006 en 2007 niet tot de gedingstukken behoort. Uit het bezwaarschrift blijkt immers dat eiseres eerst in beroep heeft aangevoerd dat de op de eerste auto betrekking hebbende rittenregistratie niet is beoordeeld. Op dat moment stond het verweerder niet meer vrij de betreffende registratie bij eiseres op te vragen.
18.
De rechtbank overweegt voorts dat ook indien de rittenregistratie over 2006 en 2007 niet zou zijn beoordeeld, daaruit niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de betreffende naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd.
Voor de conclusie dat in de jaren 2006 en 2007 met de betreffende auto op kalenderjaarbasis meer dan 500 kilometer privé is gereden, staan verweerder ook andere middelen en bescheiden ter beschikking. De rechtbank wijst in dit verband op de gedingstukken 32 en 33, uit welke stukken naar voren komt dat [A] in 2006 en 2007 meerdere keren naar circuits is gereisd om daar aan autoraces deel te nemen. Voor zover eiseres in dit geval zich op het standpunt zou stellen dat deze ritten niet met de ter beschikking gestelde auto zijn verreden, had het eveneens op haar weg gelegen dit aan de hand van de betreffende rittenregistratie aan te tonen.
Privégebruik
19.
Ingevolge artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt, indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis gesteld op - voor zover hier van belang - ten minste 22% (tekst 2006 en 2007) respectievelijk 25% (tekst 2008, 2009 en 2010) van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
Ingevolge het tweede lid (tekst 2006, 2007 en 2008) respectievelijk het vierde lid (tekst 2009 en 2010) van artikel 13bis van de Wet wordt, indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, het voordeel gesteld op nihil.
20.
Uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt dat op eiseres de last rust te bewijzen dat de ter beschikking gestelde auto’s in de jaren 2006 tot en met 2010 op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. Nu eiseres heeft gesteld dat de met de betreffende auto’s naar de circuits gereden kilometers als zakelijk kilometers moeten worden aangemerkt en verweerder het standpunt van eiseres gemotiveerd heeft bestreden, rust op eiseres de last te bewijzen dat het bij de verreden kilometers zakelijke kilometers betreft. De rechtbank is van oordeel dat eiseres het van haar te verlangen bewijs niet heeft geleverd en overweegt daartoe als volgt.
Privégebruik in 2006 en 2007
21.
In deze jaren was nog geen sprake van een sponsorcontract tussen eiseres en het team waarin [A] als coureur aan autoraces deelnam. Dat de naar de betreffende circuits verreden kilometers als zakelijk dienen te worden aangemerkt, heeft eiseres niet aangetoond. Eiseres heeft haar enkele stelling dienaangaande niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres weliswaar verklaard dat [A] ook toentertijd op die circuits netwerkactiviteiten verrichtte, maar niet is geconcretiseerd hoe het een en ander in zijn werk ging. De gemachtigde heeft in de stukken van het geding en ter zitting slechts vermoedens geuit. Eiseres is dan ook niet erin geslaagd het vereiste bewijs te leveren.
Privégebruik in 2008, 2009 en 2010
22.
Eiseres heeft gesteld dat de ritten naar de circuits zijn ingegeven door zakelijke overwegingen en heeft daartoe aangevoerd dat [A] in het kader van het sponsorcontract namens eiseres diverse circuits bezocht. De rechtbank overweegt dat eiseres met hetgeen zij dienaangaande heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet heeft aangetoond dat bij de ritten naar de circuits waar [A] als coureur aan de races deelnam sprake was van zakelijke ritten. Uit het sponsorcontract volgt in dezen enkel dat op de auto’s waarmee de stichting aan races deelneemt de bedrijfsnaam van de sponsor wordt vermeld. Dat [A] niet vanuit zijn persoonlijke behoefte om te racen, maar namens eiseres naar de circuits ging, is niet aangetoond. Met betrekking tot de stelling dat die ritten in verband staan met het sponsorcontract zijn geen bescheiden overgelegd.
Evenmin is aangetoond dat zowel voor de ritten waarbij [A] de circuits als coureur bezocht als voor de ritten waarbij [A] als toeschouwer naar de races ging, heeft te gelden dat die ritten hun oorzaak vinden in de zakelijke netwerkactiviteiten van [A]. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat [A] op de circuits aan klantenwerving en relatiemarketing doet, maar heeft haar stelling dienaangaande niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres evenmin opheldering kunnen verschaffen over de wijze waarop de gestelde activiteiten concreet werden ontplooid. De gemachtigde van eiseres heeft zich slechts in algemene bewoordingen, veronderstellingen en vermoedens over bedoelde aspecten uitgelaten.
23.
Nu gezien het vorenstaande het zakelijk karakter van geen van de in de relevante periode naar autocircuits verreden ritten is aangetoond, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden geconcludeerd dat sprake is van een gemengd karakter van die ritten. De rechtbank komt daarom aan de beantwoording van de vraag of op grond van het gemengd karakter de ritten alsnog als zakelijk zijn te bestempelen niet toe.
24.
Eiseres heeft niet, althans onvoldoende, weersproken dat met de eerste ter beschikking gestelde auto in 2006 en 2007 op jaarbasis meer dan 500 kilometer naar racecircuits is gereden. Uit de stukken blijkt voorts dat in elk van de jaren 2008, 2009 en 2010 eveneens meer dan 500 kilometer naar circuits is afgelegd. Aangezien het hier naar hiervoor is overwogen privékilometers betreft, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een bijtelling diende plaats te vinden. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat de naheffingsaanslagen op een onjuist bedrag zijn berekend, leidt het vorenstaande de rechtbank tot het oordeel dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt die gronden en het eindoordeel tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof nog het volgende.
Schending motiveringbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel
7.2. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur met voorbijgaan aan het motiveringsbeginsel, zoals dat in de Algemene wet bestuursrecht is neergelegd, de bestreden naheffingsaanslagen heeft opgelegd. Meer in het bijzonder heeft de Inspecteur onvoldoende gemotiveerd waarom een correctie betreffende het privégebruik van de door belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto dient te worden aangebracht. Het Hof vermag belanghebbende daarin niet te volgen. Daartoe verwijst het Hof naar hetgeen de rechtbank in de overwegingen 13, 14 en 15 heeft verwoord. Het Hof acht hetgeen aldaar is geoordeeld concludent. Voorts wijst het Hof op het verslag van het hoorgesprek waarin de bestreden naheffingsaanslagen onderwerp van gesprek zijn geweest. Belanghebbende kan, naar niet voor redelijke twijfel vatbaar is, niet anders hebben begrepen dan dat de Inspecteur het privé-gebruik van de ter beschikking gestelde personenauto heeft gecorrigeerd en wat daartoe de dragende gronden zijn, namelijk dat [A] met de hem door belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto autoraces en de autosportevenementen in binnen- en buitenland heeft bezocht en dat per jaar het aantal daarmee gemoeide kilometers meer dan 500 bedraagt.
7.3. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat het zorgvuldigheidsbeginsel door de Inspecteur is geschonden. Ook in zoverre faalt het hoger beroep nu de Inspecteur heeft uiteengezet wat de feitelijke gang van zaken is geweest tijdens het boekenonderzoek, waarbij de controleur voor alle jaren de rittenadministratie van de ter beschikking gestelde auto heeft ingezien en die over het jaar 2009 in kopie heeft meegenomen naar kantoor voor nadere analyse, en het Hof onvoldoende reden heeft te twijfelen aan die gang van zaken, alsmede de gesprekken die nadien met de vertegenwoordigers van belanghebbende zijn gevoerd en de daarin gegeven mondelinge toelichting van de zijde van de Inspecteur, voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslagen.
Naar ’s Hofs oordeel is belanghebbende door de voormelde gang van zaken in alle fasen - in bezwaar, beroep en hoger beroep - terdege in staat geweest haar belangen in rechte te verdedigen.
Karakter van de verreden kilometers; zakelijk dan wel gemengd karakter van de kosten
7.4.1. Subsidiair heeft belanghebbende aangevoerd dat de kilometers die zijn verreden naar de racecircuits een zakelijk karakter hebben, immers gericht op de zakelijke belangen van belanghebbende. Belanghebbende op wie de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van het zakelijke karakter van deze ritten, desgevraagd niet inzichtelijk kunnen maken dat het bezoek aan de racecircuits respectievelijk de deelname aan races ten faveure van belanghebbende en de door haar gedreven onderneming heeft gestrekt. Het enkele feit dat in augustus 2008 een sponsorcontract is gesloten, maakt dat niet anders. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat [C] een regionale markt bedient. Het deelnemen aan in het buitenland gehouden races maakt het alsdan niet aannemelijk dat met het bezoeken van die races een zakelijk karakter is gemoeid.
7.4.2. Ook de overige door belanghebbende aangevoerde gronden - de deels in een pril stadium verkerende activiteiten op het terrein van ontwikkeling en exploitatie van onroerend goed alsmede de voorgenomen opening van een tweede vestiging van [C] - maken dat niet anders.
7.4.3. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat alle op de lijst voorkomende genodigden ook daadwerkelijk zijn uitgenodigd en verschenen, noch dat deze uitnodiging een zakelijk karakter heeft. Daarbij heeft het Hof mede acht geslagen op de aard van de op de uitnodigingslijst vermelde organisaties en bedrijven.
7.4.4. Het Hof acht daarentegen de Inspecteur geslaagd in zijn stelling dat het bezoek van [A] aan de racecircuits rechtstreeks voortvloeit uit en verband houdt met de hobby van haar directeur-enig-aandeelhouder. Het privé-karakter is volstrekt overheersend.
7.5. Het Hof acht de Inspecteur geslaagd in het van hem te verlangen bewijs dat met de door belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto op jaarbasis voor alle in de naheffingsaanslagen betrokken jaren meer dan 500 kilometers op jaarbasis naar de racecircuits zijn verreden. Belanghebbende heeft niet dan wel onvoldoende bestreden hetgeen blijkens het verslag van het hoorgesprek tussen partijen is besproken met betrekking tot het rijden naar de racecircuits en door [A] is erkend (bijlage 24 verweerschrift bij de rechtbank).
Gelet op het hiervoor onder 7.4 weergegeven oordeel van het Hof betreffende het ontbreken van een zakelijk karakter van deze kilometers zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat alsdan de naheffingsaanslagen cijfermatig juist zijn.
7.6. Tevens heeft belanghebbende een beroep gedaan op – naar het Hof begrijpt – het vergelijkingscriterium voor zover het Hof van oordeel zou zijn dat de verreden kilometers niet louter een zakelijk karakter hebben maar als gemengde kosten moeten worden geduid. Aan een oordeel over de vraag of de kilometerkosten als zogenoemde gemengde kosten moeten worden aangemerkt komt het Hof gegeven het hiervoor onder 7.4 en 7.5 overwogene niet toe.
7.7. Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor en veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, H.A.J. Kroon en A.N. Labohm, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y Postema. De beslissing is op 8 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.