In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen van belanghebbende voor het jaar 2007 zijn verminderd. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.536 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 200.000. De rechtbank heeft de aanslag IB/PVV verminderd tot € 6.370 en het inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op nihil. De Inspecteur is in hoger beroep gegaan, waarbij de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de vraag of belanghebbende als fiscaal partner van haar echtgenoot kan worden aangemerkt, centraal staan. De Inspecteur stelt dat belanghebbende en haar echtgenoot in 2007 niet duurzaam gescheiden hebben geleefd en dat er een voordeel uit aanmerkelijk belang van € 200.000 in de heffing moet worden betrokken. Belanghebbende betwist dit en stelt dat er geen aanmerkelijk belang is en dat zij en haar echtgenoot in 2007 duurzaam gescheiden hebben geleefd. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet in zijn bewijslast is geslaagd en dat er geen feiten zijn aangetoond die de conclusie kunnen dragen dat belanghebbende of haar echtgenoot voordelen uit aanmerkelijk belang of uit sparen en beleggen hebben genoten. Het hoger beroep van de Inspecteur wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.