Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 7 mei 2013
[appellant],
Het geding
Verdere beoordeling van het hoger beroep
voor de gezondheid gevaarlijke stoffen” (r.o. 5.4 van genoemd arrest) en dat hij gezondheidsschade heeft geleden (zie tussenarrest van dit hof van 18 september 2002, r.o. 2 en 3). Ten aanzien van het laatste is nodig dat [appellant] stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan een ziekte of aan gezondheidsklachten welke door die blootstelling kunnen zijn veroorzaakt (HR 23 juni 2006, LJN: AW6166, NJ 2006, 354).
voor de gezondheid gevaarlijke stoffen” in de zin van de in r.o. 6 genoemde omkeringsregel reeds sprake is bij blootstelling aan nikkel(verbindingen) en organische oplosmiddelen (in het bijzonder isopropylalcohol en hexaan), behoudens indien op voorhand duidelijk is dat die blootstelling van geen betekenis is. Dit laatste is niet gebleken. Het hof is van oordeel dat uit de - hierna nader te bespreken - rapportages van dr. J.G. M. van Rooij (aanvankelijk IndusTox later Caesar Consult) en drs. R. Visser (TNO-arbeid) volgt dat [appellant] tijdens zijn werk voor Unilever is blootgesteld aan hexaan. Unilever heeft dat niet (langer) betwist, maar zij beroept zich er samengevat op dat die blootstelling niet van betekenis is geweest, met name nu de MAC-waarde niet is overschreden. Voor zover Unilever daarmee betoogt dat [appellant] zou moeten aantonen dat de MAC-waarde is overschreden om tot toepassing van de omkeringsregel te komen, gaat het hof daaraan voorbij. Immers, indien [appellant] zou moeten bewijzen dat de feitelijke blootstelling een omvang had aangenomen die gevaarlijk is, wordt hij belast met het bewijs van feiten en omstandigheden die bij uitstek in het domein van Unilever als werkgever liggen. Een dergelijke verzwaring van de bewijslast doet in wezenlijke mate afbreuk aan de met art. 7: 658 BW en de omkeringsregel beoogde bescherming van de werknemer die aan een voor de gezondheid gevaarlijke stof is blootgesteld en lijdt aan een ziekte of aan gezondheidsklachten welke door blootstelling aan die gevaarlijke stof kunnen zijn veroorzaakt, en is daarom onaanvaardbaar. Het hof wijst erop dat het in rov. 5 van zijn tussenarrest van 18 september 2002 [appellant] niet heeft opgedragen te bewijzen dat hij is blootgesteld aan de
voor de gezondheid schadelijke werking van die stoffen, maar louter dat hij aan voor de gezondheid schadelijke stoffen is blootgesteld.
19 april 1985 door hem ontvangen WAO-uitkering wenste te ontvangen en dat over die stukken, en over niet meer dan dat, nog een “tweede ronde” moest plaatsvinden. Daarnaast is bij gelegenheid van het pleidooi besproken dat een comparitie zou kunnen plaatsvinden, indien partijen een eenparig verzoek daartoe zouden doen en dat het hof bij een dergelijke comparitie over een schadestaat wenste te beschikken. De comparitie zou dan primair tot doel hebben een schikking te onderzoeken en, desgewenst, de “WAO-stukken” te bespreken. Voor zover deze gang van zaken niet reeds uit het proces verbaal is af te leiden, geldt in ieder geval wel dat dit zo is gegaan en besproken. Bij die stand van zaken was het processuele debat over de aansprakelijkheid van Unilever over de eventuele gezondheidsschade van [appellant] gesloten. Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat er eerst na HR 9 december 2011 (LJN: BT2921) en de gang van zaken bij het pleidooi reden en aanleiding was om – onder meer – prof. Nemery om een reactie te vragen op de conclusies van dr. Rooijackers. Het had (bepaald) voor de hand gelegen dat eerder te doen, in ieder geval niet later dan bij gelegenheid van het pleidooi. Zo waren de medisch deskundige rapportages al op 17 januari 2005 gereed en is de zaak eerst bij exploot van
14 december 2010 weer door [appellant] aanhangig gemaakt. Dat het hof bij gelegenheid van het pleidooi tot uitdrukking bracht dat de door [appellant] geuite kritiek op de rapportages van de deskundigen niet meer was dan “partijkritiek”, in de zin als hiervoor in r.o. 11 uiteengezet, mocht geen verrassing zijn. Dat dit kennelijk toch een verrassing was voor (de advocaat van) [appellant] leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft tot en met het pleidooi ruim voldoende gelegenheid gehad om de rapportages van de deskundigen te bestrijden. Van belang is voorts dat het voortzetten van het debat op dit punt tot een verdere vertraging van het geding zal leiden. De inleidende dagvaarding in eerste aanleg dateert van 9 december 1986 en de procedure loopt nu al (inclusief een cassatieprocedure en een onderbreking die meer dan 5 jaren heeft geduurd) 26 jaren.
maar de klinische betekenis is gering geweest. […]
dr. Rooijackers onder meer het volgende (de vragen E, F en G):
.”
dr. Hulshof onder meer als volgt:
De diagnose organisch psychosyndroom kan niet worden gesteld, maar er is wel sprake van een polyneuropathie, waarschijnlijk door hexaan veroorzaakt.
Deze polyneuropathie bestaat anamnetisch al veel langer (krachtvermindering c.q. gevoelsstoornis van de voeten) het is niet goed te achterhalen wanneer deze klachten precies zijn begonnen. Er heeft ook geen eerder EMG onderzoek plaatsgevonden.
Een polyneuropathie geeft een lichte beperking van mobiliteit en soms hinderlijke paresthesieën maar heeft verder weinig gevolgen voor het functioneren op het persoonlijke en professionele vlak.
Er zijn geen aanwijzingen voor een aandoening van het centraal zenuwstelsel. De ernst van de polyneuropathie is thans als gering te beoordelen.[…]
De werkzaamheden met oplosmiddelen en nikkelzouten hebben onzes inziens niet geleid tot een organisch psychosyndroom. De hexaanblootstelling heeft waarschijnlijk wel aanleiding gegeven tot een lichte polyneuropathie.
Het verband tussen blootstelling aan hexaan en een polyneuropathie kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Andere oorzaken voor een neuropathie zoals suikerziekte, medicamenten, alcoholmisbruik enz. zijn bij betrokkene niet aan de orde, zodat een relatie tussen polyneuropathie en de hexaanblootstelling waarschijnlijk lijkt.
De lichte polyneuropathie zou niet zijn ontstaan als de heer [appellant] niet aan hexaan was blootgesteld. […]”
“[e]r bij neurologisch onderzoek onvoldoende afwijkingen worden gevonden die kunnen passen bij een chronische toxische encefalopathie”en
“[e]r andere oorzaken aanwijsbaar zijn die de klachten zouden kunnen verklaren, nl. een slaapapneu-syndroom, vastgesteld in 1999 en migraine.”Het hof neemt daarom tot uitgangspunt dat van CTE geen sprake is.
polyneuropathie […] een bekend gevolg [is]van blootstelling aan hexaan”.Die laatste stelling wordt door partijen niet betwist. Daarmee staat vast dat de polyneuropathie van [appellant] door de blootstelling aan hexaan in het laboratorium van Unilever kan zijn veroorzaakt. Unilever heeft betoogd aan de hand van de schriftelijke verklaring van 22 juni 2011 van haar medisch adviseur, W.A.B. Hagen, chirurg, dat dr. Hageman ten onrechte en op basis van te weinig gegevens een concreet verband legt tussen de polyneuropathie van [appellant] en de blootstelling van de laatste aan hexaan in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Unilever. Zo deze kritiek al juist is - dr. Hageman geeft aan dat “
[h]et verband tussen blootstelling aan hexaan en een polyneuropathie […] niet met zekerheid [kan] worden vastgesteld” -doet deze niet af aan het vastgestelde potentiële causaal verband in de zin van de “omkeringsregel”.
Retrospectieve beoordeling van blootstelling aan oplosmiddelen en nikkelzouten” opgesteld (hierna: het InduxTox-rapport), dat bij akte van 19 juni 2002 door Unilever in het geding is gebracht. Dr. Van Rooij heeft - onder meer - onderzoek gedaan naar de blootstelling van [appellant] aan oplosmiddelen in de periode dat hij werkzaam was bij Unilever te Vlaardingen. Daartoe heeft hij - samengevat - een analyse gemaakt van de aard en duur van de werkzaamheden van [appellant] met - onder meer - hexaan in vier aaneensluitende tijdblokken (een zogenaamde beroepsanamnese). Op basis van de beroepsanamnese, meetgegevens van Unilever en uit andere bedrijven, schattingen met behulp van een expertsysteem en/of een rekenmodel, is een schatting gemaakt van zowel de inhalatoire als dermale blootstelling van [appellant] in die tijdblokken.
Deskundigenrapport TNO Kwaliteit van Leven Zaak Unilever- [appellant]” (hierna: het TNO-rapport) tot andere conclusies over (de mate van) de blootstelling aan hexaan, namelijk dat (1) de blootstelling langer zal zijn geweest dan de duur van de directe werkhandeling, (2) meer dan in de schatting buiten de zuurkast is gewerkt, (3) EASE naast overschattingen ook onderschattingen geeft, en (4) EASE niet is gevoed met meetwaarden uit de periode 1964-1984, en het daarom “
zeer wel mogelijk [is] dat medewerkers in het laboratorium te maken hebben gehad met overschrijdingen van de MAC-waarde”en dat het daarbij
“kan gaan om overschrijdingen gedurende een werkdag (8-uurswaarde), maar ook om kortdurende overschrijdingen (15 min, piekwaarde)”. Daarbij tekent drs. Visser nog aan dat de frequentie van de aanwezigheid van [appellant] in de laboratoriumruimten waar deze werd blootgesteld in zijn conclusies niet is meegenomen, omdat Unilever en [appellant] het over die frequentie niet eens zijn. Drs. Visser vervolgt met de conclusie dat het waarschijnlijk is dat op dagen dat [appellant] experimenteel werk met oplosmiddel buiten de zuurkast deed de MAC-waarde is overschreden, maar dat lastig is te schatten op hoeveel dagen dat heeft plaatsgevonden. Over een (mogelijk) causaal verband tussen de blootstelling aan – onder meer – hexaan en gezondheidsklachten wordt gesteld:
zeer wel mogelijk”, “
zeer waarschijnlijk”, “
waarschijnlijk” en “
zeer goed mogelijk”) is zichtbaar, maar gesteld noch gebleken is dat die conclusies volgens een vast wetenschappelijk stramien van gradaties, met bijbehorende terminologie, dienen te worden geformuleerd, zodanig dat de gebruikte terminologie (in betekenende mate) afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de conclusies. Dat drs. Visser geen (al dan niet gekwantificeerde) rekening heeft gehouden met de feitelijke aanwezigheid van [appellant] op het laboratorium, doet evenmin afbreuk aan zijn conclusies. Drs. Vissser geeft terecht aan dat over de mate van aanwezigheid op het laboratorium geen duidelijkheid bestaat. De beroepsanamnese is door dr. Van Rooij weliswaar opgesteld aan de hand van onderzoek van onderzoeksdossiers/labjournaals (waarvan een aantal van de hand van [appellant] zelve) en interviews met 4 oud-collega’s van [appellant], maar [appellant] heeft die beroepsanamnese uitgebreid betwist, terwijl niet beoordeeld kan worden of die betwisting elke grond ontbeert. Zo wijst [appellant] er bijvoorbeeld terecht op dat in het Caesar-rapport is vermeld dat de taakanalyse door dr. Van Rooij (ook) is gebaseerd op labjournaals van [appellant], terwijl Unilever eerder bij brief van 9 januari 2003 van haar raadsman aan het hof heeft verklaard dat die labjournaals niet meer binnen Unilever aanwezig waren.
Beslissing
- veroordeelt Unilever aan [appellant] te betalen de schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de door de blootstelling aan hexaan ontstane polyneuropathie, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- compenseert de proceskosten;
- wijst af het meer of anders gevorderde.