1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 7 juli 2010, 3 november 2010 en 6 juli 2011, die de rechtbank Arnhem tussen Move als eiseres en Vrooam als gedaagde heeft gewezen.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
¦ de dagvaarding in hoger beroep van 4 oktober 2011;
¦ de memorie van grieven;
¦ de memorie van antwoord in het principaal beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel beroep;
¦ de memorie van antwoord in het incidenteel beroep.
2.2 Vervolgens heeft Move de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1, en 2.3 tot en met 2.8 van het (bestreden) vonnis van 3 november 2010. Van hetgeen dat vonnis onder 2.2 vermeldt, is tussen partijen slechts niet in geschil dat Move een marketing- en communicatiebureau is en dat zij vanaf 1994 in opdracht en voor rekening van Vrooam periodieken ten behoeve van de leden van Vrooam verzorgde.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende. Tussen partijen heeft sinds 1994 een vorm van samenwerking bestaan. Die samenwerking hield in ieder geval in dat Move periodieken verzorgde ten behoeve van de leden van Vrooam. Volgens een schriftelijke overeenkomst van 1 maart 2004 bestond tussen partijen een overeenkomst voor de duur van drie jaar met ingang van 1 maart 2004 en geschiedde verlenging van deze overeenkomst stilzwijgend, tenzij een der partijen drie maanden voor de vervaldatum schriftelijk te kennen zou geven van verlenging te willen afzien. Vrooam heeft in 2009 de samenwerking beëindigd. Vanaf augustus 2009 heeft Move voor Vrooam geen betaalde werkzaamheden meer verricht. Vrooam heeft bij brief van 28 oktober 2009 de beëindiging van de samenwerking “per 1 juli 2009” bevestigd.
4.2 In dit geding heeft Move gevorderd, kort gezegd, een verklaring voor recht dat Vrooam jegens haar is tekortgeschoten door geen opzegtermijn in acht te nemen en veroordeling van Vrooam tot schadevergoeding tot een bedrag van € 112.196,—, vermeerderd met rente en kosten. Wat betreft de door Vrooam in acht te nemen opzegtermijn heeft Move zich (primair) op het standpunt gesteld dat de overeenkomst van 1 maart 2004 per 1 maart 2007 voor drie jaar is verlengd (en dus niet voor onbepaalde tijd) en zij aanspraak kan maken op gederfde winst over de periode tot 1 maart 2010. Volgens het standpunt van Vrooam is de overeenkomst per 1 maart 2007 voor onbepaalde tijd verlengd en behoefde zij geen opzegtermijn in acht te nemen.
4.3 Bij het tussenvonnis van 3 november 2010 heeft de rechtbank aan Move opgedragen om te bewijzen dat was overeengekomen dat de overeenkomst van 1 maart 2004 na verloop van de eerste drie jaar stilzwijgend kon worden verlengd met periodes van steeds drie jaar, en dat de overeenkomst per 1 maart 2007 aldus stilzwijgend is verlengd tot 1 maart 2010. Voor het geval Move in dat bewijs niet zou slagen, heeft de rechtbank geoordeeld dat Vrooam een opzegtermijn van drie maanden in acht had behoren te nemen. Bij het eindvonnis van 6 juli 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat Move niet was geslaagd in het haar opgedragen bewijs. De gevorderde verklaring voor recht heeft de rechtbank bij gebrek aan belang afgewezen; ter zake van schadevergoeding is door haar toegewezen een bedrag van € 45.939,—, vermeerderd met wettelijke rente, beslagkosten en proceskosten.
4.4 Het hof zal de grieven in het principaal beroep en die in het in incidenteel beroep zoveel mogelijk in samenhang met elkaar bespreken.
Onderscheid tussen in de overeenkomst van 1 maart 2004 begrepen werkzaamheden en overige werkzaamheden
4.5 Grief 1 in het incidenteel beroep ziet op de omvang van de werkzaamheden zoals door Move voor Vrooam verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat Move behalve de in de overeenkomst van 1 maart 2004 omschreven werkzaamheden ten behoeve van periodieken van Vrooam, in opdracht en voor rekening van Vrooam ook andere werkzaamheden verrichtte, namelijk het ontwerpen en onderhouden van websites en het geven van managementondersteuning. Vrooam betwist dat zij aan Move opdrachten heeft gegeven tot het uitvoeren van andere werkzaamheden dan het opmaken en verspreiden van reclamemateriaal. Vrooam wijst erop dat omtrent deze werkzaamheden niets is opgenomen in de overeenkomst van 1 maart 2004.
4.6 Voor zover Vrooam met de grief betwist dat de bedoelde werkzaamheden feitelijk zijn verricht en door Vrooam ook zijn betaald, is die stelling niet begrijpelijk toegelicht. Met name had Vrooam in moeten gaan op de gegevens zoals die volgen uit producties 17 en 21 van de conclusie na enquête van Move. Volgens productie 17 is door Move aan Vrooam in 2007 in rekening gebracht voor managementondersteuning een bedrag van in totaal € 15.015,75 en in 2008 € 22.633,75. Volgens dezelfde productie is door Move aan Vrooam in 2007 in rekening gebracht voor de websites vrooam.nl en vroamwijzer een bedrag van in totaal € 4.124,75 en in 2008 € 7.384,75. Productie 21 bevat de onderliggende facturen. Ook heeft Vrooam niet betwist de stelling van Move dat haar facturen steeds door Vrooam zijn betaald.
4.7 Voor zover Vrooam zich erop beroept dat zij geen opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de bedoelde werkzaamheden, althans dat de opdrachten niet bevoegd zijn gegeven, en dat zij in zoverre in verband met de beëindiging van de relatie geen vergoeding verschuldigd kan zijn, geldt daarvoor dat Move zich terecht heeft beroepen op schijn van volmacht en/of bekrachtiging. Move heeft in dat verband aangevoerd dat het bestuur van Vrooam op de hoogte was van de werkzaamheden en dat de facturen ook altijd zijn betaald (proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg, p. 2). Weliswaar heeft Vrooam aangevoerd dat “de grootschaligheid” van de werkzaamheden door Move bij andere bestuurders dan [de directeur] (directeur van Vrooam) onbekend was en dat de omvang van de werkzaamheden ook niet bleek uit de jaarcijfers of de administratie (idem p. 4), maar dit laatste is niet begrijpelijk toegelicht. Vrooam heeft niet toegelicht op welke wijze de betalingen aan Move in de jaarcijfers zijn verantwoord en (voor zover zij dat heeft bedoeld te stellen) hoe het mogelijk is dat de facturen van Move niet in haar administratie voorkomen. Van het bestuur van Vrooam mocht worden verwacht dat zij toezicht hield op de uitgaven van de vereniging en dat zij tijdig bezwaar maakte tegen werkzaamheden waartoe niet (bevoegdelijk) opdracht was gegeven.
4.8 Mede in verband met het slot van alinea 73 van de memorie van grieven in het incidenteel beroep begrijpt het hof de grief mede aldus dat volgens Vrooam de inhoud van de overeenkomst van 1 maart 2004 en de vraag in welke zin die overeenkomst eventueel is verlengd, geen invloed kan hebben op de termijn waarop zij een einde mocht maken aan het ontwerpen en onderhouden van websites en het geven van managementondersteuning door Move. In zoverre slaagt de grief, omdat de overeenkomst van 1 maart 2004 op deze werkzaamheden geen betrekking heeft. Voor zover Move op het standpunt staat dat wegens de samenhang met haar werkzaamheden ten behoeve van de periodieken van Vrooam, redelijkheid en billijkheid meebrengen dat voor de andere werkzaamheden dezelfde regels omtrent beëindiging moeten gelden, geldt dat zij dat standpunt niet begrijpelijk heeft toegelicht. Volgens haar eigen stellingen had de looptijd van de overeenkomst van 1 maart 2004 en de daarin opgenomen opzegtermijn als achtergrond een gebruik in de grafische branche met betrekking tot periodieke uitgaven en de duur van overeenkomsten die Move met drukkers sloot (onder meer memorie van grieven in het principaal beroep onder 48). Die achtergrond geldt niet voor het bouwen en onderhouden van websites en evenmin voor managementondersteuning.
Opzegtermijn voor overige werkzaamheden?
4.9 Uit grief III in het principaal beroep en de toelichting op die grief onder 46 volgt dat Move zich (ook) wat betreft de werkzaamheden die niet begrepen zijn in de overeenkomst van 1 maart 2004 subsidiair erop beroept dat redelijkheid en billijkheid met zich brachten dat de relatie niet met onmiddellijke ingang door Vrooam kon worden beëindigd, maar dat een opzegtermijn in acht had moeten worden genomen, die Move stelt op (tenminste) zeven maanden. In dit verband heeft Move aangevoerd dat de werkzaamheden op den duur zo’n omvang hebben gekregen, dat [medewerkster A] van Move bijna fulltime bezig was met Vrooam en dat ongeveer 90% van de omzet direct of indirect gegeneerd werd uit de relatie met Vrooam. Verder voert Move aan dat bij beide partijen de intentie bestond om de samenwerking tot aan het pensioen van [de directeur] in 2010 te laten voortduren en dat zij er in augustus 2009 allerminst was voorbereid op een verlies van haar grootste opdrachtgever per direct. Zij verwijst voor de duur van de in acht te nemen opzegtermijn naar enkele rechterlijke uitspraken (memorie van grieven onder 57).
4.10 In haar reactie op grief III in het principaal beroep heeft Vrooam zich op het standpunt gesteld dat Move in maart 2009 althans vanaf mei 2009 serieus rekening heeft kunnen houden met beëindiging van de relatie (memorie van antwoord in het principaal beroep onder 35 e.v.). Vrooam verwijst daarvoor naar een e-mail en bijbehorende notitie van [medewerkster A] van Move aan Vrooam d.d. 29 mei 2009, waarin sprake is van een brief van 18 maart 2009 aan het bestuur van Vrooam over een reorganisatie van Vrooam. Vrooam heeft niet gemotiveerd waaruit volgt dat Move deze brief in maart 2009 al kende. Uit de notitie van [medewerkster A] volgt uiteraard wel dat de bedoelde brief eind mei 2009 bij Move bekend was.
4.11 Met grief 3 in het incidenteel beroep stelt Vrooam zich op het standpunt dat opzegging met onmiddellijke ingang mogelijk was. Volgens Vrooam kon Move na de beëindiging van de relatie door Vrooam eenvoudig terugvallen op haar substantiële klantenbestand en blijkt ook uit de jaarcijfers van 2009 van Move het wegvallen van het werk voor Vrooam goed heeft kunnen opvangen. Van die jaarcijfers heeft Vrooam gegevens omtrent de balans overgelegd, ontleend aan de Kamer van Koophandel (productie 6). Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep heeft Move jaarcijfers over 2009 overgelegd, die ook de winst- en verliesrekening omvatten (productie 28). Volgens laatstbedoelde cijfers was de netto-omzet in 2008 € 380.953,— en in 2009 slechts € 82.090,—, en de brutowinst in 2008 € 217.456,— en in 2009 nog slechts € 66.595,—. Over deze cijfers uit de winst- en verliesrekening heeft Vrooam zich nog niet uitgelaten. In zoverre is het debat onvolkomen.
4.12 Het hof zal een comparitie van partijen bevelen, strekkende tot het inwinnen van inlichtingen. Voorafgaande aan de comparitie dient Vrooam schriftelijk haar standpunt omtrent de cijfers uit de door Move overgelegde winst- en verliesrekening uiteen te zetten. Vervolgens zal een en ander bij gelegenheid van de comparitie met partijen worden besproken.
Uitleg van de overeenkomst van 1 maart 2004; in welke zin is die overeenkomst verlengd?
4.13 Met grief I in het principaal beroep stelt Move zich op het standpunt dat uit de tekst van de overeenkomst van 1 maart 2004 volgt dat verlenging steeds voor periodes van drie jaar plaatsvond en dat dus de overeenkomst per 1 maart 2007 is verlengd tot 1 maart 2010. In dit verband beroept Move zich op de navolgende bepaling in de overeenkomst van 1 maart 2004:
“Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 3 jaren met ingang van 1 maart 2004, waarvan gedurende de eerste 2 jaar bovenvermelde prijzen zullen gelden. Nadien kan na overleg een prijsverhoging worden vastgesteld van ten hoogste 12%. Verlenging van deze overeenkomst geschiedt stilzwijgend tenzij een der partijen drie maanden voor de vervaldatum schriftelijk te kennen heeft gegeven van verlenging te willen afzien.”
In de toelichting op de grief wijst Move erop dat niet is bepaald dat “de overeenkomst” wordt verlengd, maar “deze overeenkomst”, dus de overeenkomst voor de duur van drie jaren. De strekking van de grief is klaarblijkelijk dat geen aanleiding bestond voor de door de rechtbank bij het vonnis van 3 november 2010 aan Move verstrekte bewijsopdracht, namelijk dat was overeengekomen dat verlenging steeds voor drie jaar plaatsvond.
4.14 De grief faalt. Weliswaar kan er aanleiding bestaan om op basis van de schriftelijke tekst van een overeenkomst voorshands uit te gaan van de juistheid van de daaraan door een partij gegeven uitleg, maar zodanige aanleiding bestaat hier niet. Dat gesproken wordt over stilzwijgende verlenging van “deze overeenkomst” impliceert niet zonder meer (en ook niet in beginsel) dat ook de verlengde overeenkomst weer voor de duur van drie jaar zou gelden.
4.15 In dit verband wijst het hof er ten overvloede op dat in de door Move bedoelde alinea óók wordt gesproken over de prijzen die gedurende de eerste twee jaar tussen partijen zouden gelden. Als de woorden “Verlenging van deze overeenkomst” zouden betekenen dat de bepalingen van de overeenkomst van 1 maart 2004 ook voor de verlengde overeenkomst zouden gelden, geldt dit naar de letter ook voor de bepalingen met betrekking tot de prijs. Dat is uiteraard ongerijmd, omdat partijen daarmee per 1 maart 2007 zouden terugkeren naar de prijzen van 2004, maar het illustreert intussen wel dat de bewoordingen van de overeenkomst niet eenduidig op de door Move bepleite uitleg wijzen.
4.16 Grief II in het principaal beroep heeft betrekking op de waardering door de rechtbank van het bewijs in het eindvonnis van 6 juli 2010. Het hof zal het bewijs opnieuw waarderen.
4.17 In hoger beroep heeft Move een schriftelijke verklaring d.d. 4 december 2010 van [de directeur], in 2004 bestuurder van Vrooam, overgelegd. Die schriftelijke verklaring houdt onder meer het volgende in:
“Waar het gaat om de stilzwijgende verlenging van het contract ben ik er altijd vanuit gegaan dat de looptijd van het contract, te weten drie jaren, ook deel uit maakte van dat contract. Dat hield in dat de stilzwijgende verlenging telkens zou plaatsvinden met drie jaren.
Dat wil overigens niet zeggen dat verlenging plaatsvond zonder enige oriëntatie op andere communicatie- en marketingbureaus. Drukwerkoffertes van andere drukkers en offertes van marketingbureaus, die mij overtuigden van de marktconforme prijzen van MOVE, stonden aan de basis van de verlenging van het contract met opnieuw een periode van drie jaren.”
4.18 Deze schriftelijke verklaring, waarvan de echtheid door Vrooam niet wordt betwist, plaatst de getuigenverklaring die [de directeur] ten overstaan van de rechtbank heeft afgelegd, in een ander licht. Daaraan doet, anders dan Vrooam aanvoert, niet af dat de getuigenverklaring van een latere datum is (1 februari 2011) dan de schriftelijke verklaring, noch dat de getuigenverklaring onder ede is afgelegd. Als getuige heeft [de directeur] onder meer verklaard:
“Op uw vraag of er gesproken is over verlenging na die eerste termijn van drie jaar antwoord ik als volgt: ik meen dat dat in het contract stond. Wij hebben niet verder gekeken dan die eerste drie jaar maar de intentie was daar. Met dit laatste bedoel ik dat mijn intentie was om de samenwerking ten minste tot aan mijn pensioen in 2010 te continueren. Ik weet niet meer of dat ook met zoveel woorden is besproken. (…) U zegt mij dat mevrouw [medewerkster A] en mevrouw [medewerkster B] hebben verklaard dat besproken is dat het contract telkens met drie jaar zou worden verlengd. Ik kan me niet herinneren dat we dat in detail hebben besproken. Ik zie het meer als een uitgangspunt dat je niet bespreekt. De intentie was in ieder geval om de samenwerking langdurig te laten doorlopen.”
Deze getuigenverklaring is op zichzelf genomen min of meer tweeslachtig, omdat de getuige enerzijds over verlenging van het contract met telkens drie jaar zegt dat dit voor hem een uitgangspunt was dat niet behoefde te worden besproken (daarmee suggererend dat het voor partijen vanzelfsprekend was), maar anderzijds verklaart dat partijen niet verder hebben gekeken dan de eerste termijn van drie jaar (hoewel er een intentie bestond voor het vervolg). Indien men echter de getuigenverklaring van [de directeur] in samenhang met zijn schriftelijke verklaring leest, kan men de getuigenverklaring in redelijkheid niet anders begrijpen dan aldus, dat (hoewel partijen zich in 2004 concentreerden op de eerste termijn van drie jaar) het vervolg voor partijen in zoverre duidelijk was, dat zonder kennisgeving van een van de partijen dat van verlenging werd afgezien, een nieuwe termijn van drie jaar zou gelden.
4.19 Aldus leveren de getuigenverklaring en de schriftelijke verklaring van [de directeur] tezamen voldoende overtuigend en geloofwaardig bewijs op van de bedoeling van partijen dat verlenging steeds voor een periode van drie jaar zou plaatsvinden. Aanvullend bewijs ligt besloten in de verklaringen van de partijgetuigen [medewerkster A] en [medewerkster B]. Beiden hebben niet gedetailleerd verklaard over wat in 2004 over verlenging na de eerste periode van drie jaar is besproken, maar dat neemt niet weg dat zij wel beiden verklaren dat verlenging met een nieuwe periode van drie jaar de bedoeling van partijen was. Tussen partijen staat vast dat in 2004 is onderhandeld tussen uitsluitend enerzijds [medewerkster A] en Van Aarde voor Move en anderzijds [de directeur] voor Vrooam. Tegenover het bewijs dat in hun eenstemmige verklaringen omtrent de bedoeling van partijen besloten ligt, staat geen tegenbewijs van enig gewicht. De grief slaagt derhalve.
Beroep van Vrooam op de onbevoegdheid van [de directeur]
4.20 Met grief 2 in het incidenteel beroep richt Vrooam zich tegen de verwerping door de rechtbank (vonnis van 3 november 2010 onder 3.4) van het beroep van Vrooam op de onbevoegdheid van [de directeur]. Vrooam beroept zich erop dat volgens haar statuten een “twee-handtekeningensysteem” geldt, wat ook blijkt uit het Handelsregister. De rechtbank heeft het beroep van Vrooam op de onbevoegdheid van [de directeur] verworpen op de grond dat sprake zou zijn van bekrachtiging, omdat jarenlang de in de overeenkomst opgedragen werkzaamheden zijn uitgevoerd, gemaakte afspraken zijn nageleefd en voor de werkzaamheden ook is betaald. In de toelichting op de grief betoogt Vrooam dat andere bestuursleden dan [de directeur] weliswaar wisten dat Vrooam zaken deed met Move, maar uitdrukkelijk niet dat zij dat deed op basis van de overeenkomst van 1 maart 2004. Ook legt Vrooam een e-mail van 18 augustus 2009 over, afkomstig van [medewerkster A] van Move en gericht tot [penningmeester], penningmeester van Vrooam. Die e-mail houdt onder meer het volgende in:
“De situatie die nu is ontstaan komt louter voort uit het feit dat de directie van Vrooam niet openlijk heeft gecommuniceerd met het bestuur over de aard van de samenwerking met MOVE. Hoewel wij er regelmatig op hebben aangedrongen dat wel te doen. Kennelijk waren er motieven die zwaarder wogen om dat achterwege te laten. Bijvoorbeeld omdat er dan vragen zouden kunnen komen over de aard en de hoeveelheid werk van anderen.”
Vrooam leidt hieruit af dat Move wist dat [de directeur] over het bestaan van de overeenkomst van 1 maart 2004 niet met zijn medebestuurders had gesproken en betoogt dat in verband daarmee Move zich niet kan beroepen op het niet-ingrijpen door die medebestuurders.
4.21 Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft Move zich mede beroepen op schijn van volmacht (proces-verbaal, p. 2). In dat verband heeft Move er niet alleen op gewezen dat de medebestuurders van [de directeur] op de hoogte waren van de aard en de omvang van de werkzaamheden van Move en dat de facturen van Move werden betaald, maar ook aangevoerd dat [de directeur] de vrije hand kreeg van de andere bestuurders en meer overeenkomsten sloot met een groot financieel belang. Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep heeft Move haar stellingen op dit punt uitgebouwd met deels nieuwe feitelijke stellingen. Tevens heeft zij nader uitgewerkt waarom volgens haar – behalve van schijn van volmacht – ook sprake is van bekrachtiging. Vrooam heeft op de nadere stellingen van Move nog niet gereageerd; in zoverre is het debat nog onvolkomen.
4.22 Bij gelegenheid van de comparitie van partijen als onder 4.12 bedoeld zal ook dit punt worden besproken. Vrooam dient ook op dit punt voorafgaand aan de comparitie van partijen schriftelijk haar standpunt uiteen te zetten.
4.23 Ingeval het hof na de bedoelde voortzetting van het debat tot de conclusie zou komen dat grief 2 in het incidenteel beroep slaagt, betekent dit nog niet dat de vorderingen van Move dienen te worden afgewezen. Move stelt zich in haar reactie op grief 2 in het incidenteel beroep (memorie van antwoord in het incidenteel beroep onder 29 en 30) immers op het standpunt dat voor het geval dat Vrooam niet gebonden zou zijn aan de overeenkomst van 1 maart 2004, tussen partijen – klaarblijkelijk in verband met zowel de bestendige relatie tussen partijen gedurende vele jaren, als de omvang van de werkzaamheden zoals die uit de gedingstukken blijkt – een reguliere duurovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt, die slechts met inachtneming van een redelijke opzegtermijn kon worden opgezegd. Volgens Move is in dat geval een opzegtermijn van zeven maanden redelijk.
4.24 Ook dit zal bij gelegenheid van de comparitie van partijen worden besproken. Vrooam dient voorafgaand aan de comparitie schriftelijke haar standpunt uiteen te zetten.
Omvang van de door Move geleden schade
4.25 Grief 4 in het incidenteel beroep betreft de wijze waarop de rechtbank – uitgaande van haar beslissingen omtrent de door Vrooam in acht te nemen opzegtermijn – de schade van Move heeft berekend.
4.26 Voor zover Vrooam in dit verband haar standpunt herhaalt dat de overige werkzaamheden niet vallen onder de overeenkomst van 1 maart 2004 (memorie van grieven in het incidenteel beroep onder 73), geldt daarvoor hetgeen hiervoor is overwogen, wat kort gezegd erop neerkomt dat dit standpunt op zichzelf juist is (hiervoor onder 4.8), maar dat nog onbeslist is of niet, (ook) wat betreft deze werkzaamheden, toch een opzegtermijn in acht had moeten worden genomen, en zo ja wat de lengte van die termijn behoorde te zijn (hiervoor onder 4.9 e.v.).
4.27 Voor het overige komt de grief erop neer dat Vrooam een andere wijze van schadeberekening bepleit dan door de rechtbank gehanteerd, wat resulteert in een wezenlijk lager schadebedrag (uitgaande van de door de rechtbank gehanteerde termijn € 17.725,— in plaats van de door de rechtbank toegewezen € 45.939,—). Partijen dienen zich erop voor te bereiden dat het hof zich in het vervolg van de procedure op dit punt zo nodig door een deskundige zal laten voorlichten. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen als hiervoor bedoeld, zal het hof dit met partijen bespreken.
Overige grieven
4.28 Grief III in het principaal beroep ziet op de opzegtermijn van drie maanden die volgens de rechtbank geldt ervan uitgaande dat Move niet is geslaagd in het bewijs van de verlenging van de overeenkomst van 1 maart 2004 met een nieuwe periode van drie jaar. De grief is hiervoor reeds deels besproken (onder 4.9) en komt voor het overige niet aan de orde, omdat, volgens hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen (zie onder 4.19), Move in het bedoelde bewijs wel is geslaagd.
4.29 De grieven IV en V in het principaal beroep zien op hetgeen de rechtbank heeft beslist omtrent de nevenvorderingen van Move met betrekking tot buitengerechtelijke kosten en nakosten. De beslissing op deze grieven houdt het hof aan.
4.30 Grief VI in het principaal beroep heeft ten opzichte van de overige grieven geen zelfstandige betekenis.
5 Slotsom
5.1 Volgens hetgeen hiervoor is overwogen:
a. is de overeenkomst van 1 maart 2004 niet beslissend voor de termijn waarop Vrooam wat betreft de niet in die overeenkomst omschreven werkzaamheden de relatie met Move kon beëindigen (hiervoor onder 4.8);
b. hield de overeenkomst van 1 maart 2004 in dat zij per 1 maart 2007 stilzwijgend werd verlengd met een periode van drie jaar, dus tot 1 maart 2010 (hiervoor onder 4.19).
5.2 Eveneens volgens hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof met partijen compareren over:
1. de vraag of (ook) wat betreft de werkzaamheden die niet in de overeenkomst van 1 maart 2004 waren begrepen, door Vrooam een opzegtermijn in acht had moeten worden genomen, en zo ja wat de lengte van die termijn behoorde te zijn (hiervoor 4.12);
2. het beroep van Move op schijn van volmacht en bekrachtiging in verband met het beroep van Vrooam op de onbevoegdheid van [de directeur] (hiervoor onder 4.22);
3. de vraag of, ervan uitgaande dat Vrooam niet gebonden is aan de overeenkomst van 1 maart 2004, niet toch (ook) wat betreft de werkzaamheden ten behoeve van periodieken van Vrooam door Move een opzegtermijn in acht had moeten worden genomen (hiervoor onder 4.24);
4. de wijze van schadeberekening (hiervoor onder 4.27).
Wat betreft de eerste drie punten wordt van Vrooam verlangd dat zij, teneinde het schriftelijke debat te completeren, voorafgaande aan de comparitie van partijen zich daarover uitlaat en wel tenminste vier weken voorafgaande aan de te bepalen zittingsdatum. Naar aanleiding van die reactie zal Move eventueel tijdig voor de comparitie schriftelijk bewijs in het geding kunnen brengen.
5.3 Indien het verloop van de comparitie van partijen daartoe aanleiding geeft, zal het hof die comparitie tevens benutten voor het beproeven van een minnelijke regeling.
5.4 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.L. Valk, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 4.12, 4.22, 4.24 en 4.27 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden november en december 2012 en januari 2013 zullen opgeven op de rol van 16 oktober 2012, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;