ECLI:NL:GHARN:2012:BZ7940

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 maart 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
1031-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van kosten rechtsbijstand aan onderzoeksjournalist

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kosten voor rechtsbijstand aan een onderzoeksjournalist. De appellant, geboren in 1971 en wonende te [woonplaats], had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Utrecht om vergoeding van zijn kosten voor rechtsbijstand, na een strafrechtelijk onderzoek waarbij hij als verdachte was aangemerkt. De rechtbank had op 15 mei 2012 besloten dat de appellant recht had op een tegemoetkoming van € 3.200,= voor rechtsbijstand, maar de appellant was het niet eens met dit bedrag en had hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een gewezen verdachte recht kan hebben op een vergoeding van gemaakte kosten indien de zaak eindigt zonder straf of maatregel. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant de strafbare handelingen heeft gepleegd in het kader van zijn werk als journalist en dat hij binnen de grenzen van de journalistieke vrijheid heeft gehandeld. Dit leidde het hof tot de conclusie dat de kosten voor rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen.

Na beoordeling van de aard, omvang en complexiteit van de zaak, heeft het hof besloten de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand te matigen tot een bedrag van € 5.500,=, inclusief BTW. Daarnaast heeft het hof een vergoeding van € 810,= toegewezen voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de appellant een totale vergoeding van € 6.310,= toegekend, met de opdracht tot betaling door de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
Avnr: 1031-12
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats, 1971],
wonende te [woonplaats],
domicilie kiezende te [adres], ten kantore van zijn raadsvrouw,
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 15 mei 2012, houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 14 februari 2013 de advocaat-generaal en de raadsvrouw van appellant, [raadsvrouw], advocaat te [plaats].
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift, ingediend op 31 oktober 2011 ter griffie van de rechtbank Utrecht door , [raadsvrouw], voornoemd;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte rechtsmiddel van 6 juli 2012, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij door appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. Naar aanleiding van een aangifte van [bedrijf] heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden en is appellant als verdachte aangemerkt. Vervolgens heeft de officier van justitie op 8 september 2011 aan appellant medegedeeld dat het Openbaar Ministerie van vervolging afziet, nu vervolging niet opportuun is. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het inleidend verzoekschrift houdt in dat verzocht wordt om toekenning van kosten rechtsbijstand, zijnde in totaal een bedrag van € 8.587,04, alsmede kosten voor het openbaar vervoer, te weten € 16,80, vermeerderd met de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist dat appellant in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de kosten rechtsbijstand tot een bedrag van € 3.200,=. Tevens heeft de rechtbank beslist dat het verzoek voor zover dat ziet op de reiskosten van appellant voor vergoeding in aanmerking komt, almede de kosten voor het indienen en mondeling toelichten van het verzoekschrift.
4. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.
5. Namens appellant is als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat alle voor rechtsbijstand geschreven uren toegekend dienen te worden tegen het gehanteerde uurtarief. Voor het overige is volhard bij hetgeen in het inleidend verzoekschrift is aangevoerd en verzocht.
6. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep en tot toewijzing van hetgeen bij inleidend verzoekschrift is gevraagd met een kleine matiging wat betreft het uurtarief.
7. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de voor de voor het onderzoek en de behandeling van de zaak ter terechtzitting gemaakte reiskosten en in de kosten van een raadsvrouw.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
8. De gevraagde reiskosten van appellant in verband met zijn verhoor en een gesprek op verzoek van de officier van justitie, vallen buiten het beslissingskader van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, zodat het hof vergoeding van deze kosten zal afwijzen.
9. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsvrouw in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsvrouw niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan appellant een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw en zo ja, tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsvrouw gedeclareerde tijd of het door haar gehanteerde uurtarief.
10. Naar het oordeel van het hof komen de kosten voor rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking, nu appellant in dit geval naar het oordeel van het Openbaar Ministerie zoals verwoord in de Afdoeningsbeslissing van 5 september 2011 en waarbij het hof zich aansluit, de strafbare handelingen heeft gepleegd uit hoofde van zijn werk als (onderzoeks)journalist en hij met zijn handelen binnen de grenzen is gebleven van de ruimte die journalisten hebben om actief strafbare feiten te plegen met een journalistiek doel, zoals door de raadsvrouw ter zitting is gesteld.
11. Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak.
Gelet op het aantal gedeclareerde uren en het gehanteerde uurtarief in het licht van het voorgaande zal het hof, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal, het toe te wijzen bedrag matigen. Het hof zal daarom op gronden van billijkheid als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toekennen een bedrag van € 5.500,= (inclusief BTW).
12. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan, nu het verzoekschrift in twee instanties is behandeld, in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift worden toegewezen € 810,= (inclusief BTW).
13. Het hof zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- vernietigt de beschikking waarvan beroep en kent aan appellant toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 6.310,= (zegge: zesduizend driehonderd en tien euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer [nummer] t.n.v. [begunstigde] o.v.v. [dossiernummer].
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. C. Caminada, voorzitter, J.H.C. van Ginhoven en R.W. van Zuijlen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. E. Steeghs, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2013.