ECLI:NL:GHARN:2012:BZ0381

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.111.869
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen kind en pleegmoeder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een kind, aangeduid als [het kind], en haar voormalige pleegmoeder. De pleegmoeder had in eerste aanleg bij de rechtbank Utrecht verzocht om een omgangsregeling, waarbij zij het kind om de twee weken een weekend zou mogen zien. De rechtbank had echter een minder frequente regeling vastgesteld, wat leidde tot het hoger beroep van de pleegmoeder. De pleegmoeder stelde dat de huidige regeling te summier was en dat het kind ook recht had op een nachtje bij haar te slapen. De moeder van het kind, die het gezag over het kind heeft, was van mening dat de door de rechtbank vastgestelde regeling voldoende was en verzocht om afbouw van de omgangsregeling.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat het voor het kind van belang is dat zij duidelijkheid heeft over haar woonsituatie en dat zij bij de moeder woont. De pleegmoeder blijft een belangrijke persoon in het leven van het kind, maar haar rol is veranderd. Het hof concludeerde dat uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van het kind zou zijn, gezien de recente terugplaatsing bij de moeder en de noodzaak om het hechtingsproces niet te verstoren. Het hof heeft de bestaande regeling bevestigd, maar met de mogelijkheid om in de toekomst, wanneer het kind ouder is, de omgangsregeling uit te breiden. De beslissing van het hof houdt in dat het kind in 2013 één zondag per maand bij de pleegmoeder zal verblijven en vanaf 2014 twee keer per jaar een weekend bij haar kan doorbrengen. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.111.869
(zaaknummer rechtbank 319833)
beschikking van de familiekamer van 20 december 2012
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen “de pleegmoeder”,
advocaat: mr. J.E. de Wijn te Rijsenhout,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. F. Vos te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen “de stichting”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 16 mei 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 augustus 2012, is de pleegmoeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, primair een omgangsregeling vast te stellen van:
een weekend in de twee weken van vrijdag 17.00 - 17.15 uur tot zondag 19.00 uur, in onderling overleg te bepalen dat hierna te noemen [het kind] tijdens de zomervakantie een week bij de pleegmoeder is en in overleg wordt vastgesteld welke feestdagen (te denken valt aan Pasen/Pinksteren en/of de Hemelvaartsdag) [het kind] bij de pleegmoeder kan doorbrengen en subsidiair te beslissen als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 september 2012, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de pleegmoeder bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 oktober 2012, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de pleegmoeder bestreden. De moeder verzoekt de verzoeken van pleegmoeder als ongegrond af te wijzen en pleegmoeder te veroordelen in de kosten van het geding.
2.4 Ter griffie van het hof is op 19 november 2012 binnengekomen een brief van mr. De Wijn van dezelfde datum met bijlagen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2012 plaatsgevonden. De pleegmoeder en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [...] verschenen. Namens de stichting is [...], gezinsvoogd, verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1 Uit de moeder is geboren [het kind], verder te noemen “[het kind]” op [geboortedatum] 2008. De moeder is belast met het gezag over [het kind].
3.2 [het kind] is vanaf haar geboorte in een vrijwillig kader geplaatst geweest bij de pleegmoeder.
3.3 [het kind] is onder toezicht gesteld van de stichting. Bij beschikking van 1 september 2010 verleende de kinderrechter machtiging tot plaatsing van [het kind] in een voorziening voor verblijf pleegouders 24 uurs, met ingang van 1 september 2010 tot 1 september 2011. Bij beschikking van 25 augustus 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen.
3.4 Op 15 september 2011 hebben de moeder en de pleegmoeder onder leiding van de pleeggezinbegeleiding afspraken gemaakt over de dagen waarop [het kind] bij de moeder zou verblijven en om zo de terugplaatsing van [het kind] bij de moeder te bewerkstelligen. Volgens het gemaakte schema zou [het kind] vanaf januari 2012 weer bij de moeder wonen. De pleegmoeder heeft sinds 6 december 2011 geen uitvoering meer gegeven aan het afgesproken schema.
3.5 Bij vonnis in kort geding van 14 december 2011 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, bepaald dat de pleegmoeder [het kind] op 2 januari 2012 aan de moeder dient af te geven. Tevens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [het kind] vanaf 2 januari 2012 één weekend per veertien dagen bij de pleegmoeder zal verblijven.
3.6 Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 23 december 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht [het kind] onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 23 december 2011 tot 23 december 2012. Hierbij heeft de kinderrechter vervangende toestemming verleend voor de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [het kind] per 2 januari 2012 naar de moeder.
3.7 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 13 februari 2012, heeft de pleegmoeder primair verzocht een omgangsregeling tussen haar en [het kind] vast te stellen van een weekend in de twee weken van vrijdag 17.00 uur - 17.15 uur tot maandag 10.45 uur - 11.00 uur, waarbij de moeder ervoor zorg draagt dat [het kind] op maandagochtend wordt opgehaald, alsmede een regeling voor de vakanties en feestdagen, subsidiair een regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht.
De moeder heeft verweer gevoerd en heeft verzocht, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de verzoeken van de pleegmoeder af te wijzen en subsidiair de omgang tussen [het kind] en de pleegmoeder af te bouwen naar één zondag in de veertien dagen tot 17 juni 2012 en daarna over een periode van zes maanden één zondag in de maand van 9.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de pleegmoeder [het kind] bij de moeder ophaalt en weer thuis brengt op de aangegeven tijden.
3.8 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat [het kind] met ingang van 2 september 2012 eens in de drie weken op zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur omgang zal hebben met de pleegmoeder en met ingang van 6 januari 2013 eens in de maand op zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de pleegmoeder [het kind] zal halen en brengen, en is het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat (artikel 1:377a BW).
4.2 De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht, dan wel ontzegt - al dan niet voor bepaalde tijd - het recht op omgang.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de pleegmoeder recht heeft op omgang met [het kind] omdat zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot haar staat. Ook is tussen partijen niet in geschil dat [het kind] omgang heeft met de pleegmoeder. Partijen verschillen van mening over de frequentie van de omgang tussen de pleegmoeder en [het kind].
4.4 Met de raad en de stichting is het hof van oordeel dat uitbreiding van de huidige frequentie van de omgang tussen pleegmoeder en [het kind] niet in het belang van [het kind] is. Daartoe overweegt het hof het volgende.
4.5 [het kind] woont sinds 2 januari 2012 weer bij de moeder. De omgangsregeling die de rechtbank heeft vastgesteld, van één zondag per drie weken van 9.00 uur tot 17.00 uur, verloopt goed.
De pleegmoeder stelt dat zij door de reistijd weinig mogelijkheden heeft haar contact met [het kind] in te vullen als voorheen. Zo ging zij als [het kind] bij haar was met haar naar de kerk. Ook ondernam zij activiteiten samen met haar dochter en [het kind]. Bovendien geeft [het kind] aan dat zij graag bij haar wil slapen. De verstandhouding tussen de pleegmoeder en moeder is door de gebeurtenissen rondom [het kind] ernstig verstoord geraakt. Zij zijn niet meer in staat met elkaar over [het kind] te communiceren. De moeder vindt de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling voldoende. De pleegmoeder is van mening dat de regeling te summier is en dat [het kind] ook het recht heeft om een nachtje bij haar te slapen.
Het hof acht het in de eerste plaats van belang dat het voor [het kind] duidelijk is en blijft dat zij bij de moeder woont. De pleegmoeder blijft wel een belangrijke persoon voor [het kind], maar zij heeft een andere rol dan voorheen. De moeder heeft aangevoerd dat het goed gaat met [het kind] bij haar thuis en op school. [het kind] is vrolijk en heeft een goed contact met leeftijdgenootjes. Het hof is dan ook van oordeel dat de terugplaatsing goed lijkt te verlopen en de moeder steeds meer haar rol als eerstverzorgende ouder kan invullen. Niettemin is er, gelet op de gebeurtenissen in het verleden, sprake van een pril stadium. Intensivering en uitbreiding van de huidige omgangsregeling, die op zichzelf goed verloopt, kan evenwel schade toebrengen aan het hechtingsproces waarin [het kind] zich bevindt, hetgeen niet in haar belang is. Wel acht het hof het mogelijk dat in de toekomst, wanneer [het kind] ouder is en zij zonder belemmeringen de mogelijkheid heeft gehad om haar plaats in het gezin van moeder in te nemen, de omgang met pleegmoeder wat uit te breiden, in die zin dat [het kind] ook eens een weekend bij haar kan doorbrengen. Tegen deze achtergrond zal het hof zich bij de door de rechtbank vastgestelde regeling aansluiten en bepalen dat in 2013 [het kind] één zondag per maand van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de pleegmoeder zal doorbrengen. Vanaf 2014 acht het hof het in het belang van [het kind] dat zij twee maal per jaar, eenmaal in de eerste helft van het jaar en eenmaal in de tweede helft van dat jaar, in plaats van één van de maandelijkse zondagen een weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de pleegmoeder verblijft. Het hof acht het in het belang van [het kind] deze regeling reeds nu vast te stellen, zodat de moeder en de pleegmoeder duidelijkheid hebben over de invulling van de omgangsregeling op de lange termijn.
4.6 Gelet op het vorenstaande acht het hof de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in het belang van [het kind] wenselijk, met als aanvulling de hiervoor vermelde uitbreiding van die regeling op termijn.
5. De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en aan te vullen als hierna vermeld.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op het familierechtelijke karakter van de procedure.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 16 mei 2012;
bepaalt in aanvulling op de bestreden beschikking dat [het kind] vanaf 2014 elk jaar één maal in het eerste halfjaar en één maal in het tweede halfjaar, in plaats van een reguliere zondag, een weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de pleegmoeder verblijft;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, A. Smeeïng-van Hees en M.E.L. Klein, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 20 december 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.