ECLI:NL:GHARN:2012:BY7772

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.335
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling partneralimentatie en lotsverbondenheid na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de partneralimentatie na echtscheiding tussen de man en de vrouw. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Arnhem, waarin was bepaald dat hij € 1.358,- per maand moest bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij niet verplicht was bij te dragen, of in ieder geval een lager bedrag vast te stellen.

De vrouw heeft het verzoek van de man bestreden en verzocht om het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2012 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de lotsverbondenheid die voortvloeit uit hun huwelijk.

Het hof heeft vastgesteld dat de man en vrouw op 2 mei 2002 zijn gehuwd en feitelijk uit elkaar zijn gegaan in augustus 2010. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld. Het hof heeft de argumenten van de man, waaronder het ontbreken van lotsverbondenheid en zijn financiële situatie, gewogen. Het hof oordeelde dat de man wel degelijk draagkracht had om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw, maar dat dit bedrag lager moest zijn dan eerder vastgesteld.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 871,- per maand aan de vrouw moet betalen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.335
(zaaknummer rechtbank 211063 / ES RK 11-42)
beschikking van de familiekamer van 1 november 2012
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. M.F.J. Martens te ‘s-Hertogenbosch,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. M. Koppelmans-de Goeij te ‘s-Hertogenbosch.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 1 november 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 februari 2012, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man niet verplicht is bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, althans een zodanig bedrag vast te stellen als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 april 2012, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. De vrouw verzoekt het hof het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren en (het hof begrijpt) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Ter griffie van het hof is op 2 juli 2012 een brief van mr. Martens van diezelfde datum met bijlagen binnengekomen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 12 juli 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 2 mei 2002 met elkaar gehuwd. Partijen zijn feitelijk uiteen gegaan in augustus 2010. Bij de bestreden beschikking van 1 november 2011 heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 25 april 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 1.358,- per maand.
Ten aanzien van de man
3.3 De man, geboren op [geboortedatum] 1954, is alleenstaand. Hij werkt bij de Politie [...]. Met ingang van 1 oktober 2011 is zijn aanstelling gewijzigd van 40 naar 36 uur per week.
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificaties van januari, februari, april, mei, juni en juli 2010 € 3.533,09 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 194,98 per maand. Daarnaast ontvangt hij iTBF van € 263,80 bruto per maand, € 150,94 aan verkoop uren en een toelage levensloop van € 32,18. Zijn jaarsalaris bedraagt volgens de jaaropgave 2010 € 48.301,- bruto.
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificatie van januari 2012 € 3.347,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 221,41 per maand. Daarnaast ontvangt hij een iTBF van € 257,78 bruto per maand, € 150,94 aan verkoop uren en een toelage levensloop van € 29,79 per maand.
3.4 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 32,81 aan ziektekosten:
€ 81,81 premie basisverzekering ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 49,- per maand voor een alleenstaande;
- € 65,80 aan premie levensverzekering;
- € 60,84 aan lokale belasting in verband met de echtelijke woning.
Ten aanzien van de vrouw
3.5 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1957, is alleenstaand. Het belastbaar inkomen van de vrouw bedraagt volgens de jaaropgave 2010 van het UWV in dat jaar € 16.618,-.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de rechtbank met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vastgestelde bijdrage van € 1.358,- per maand in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
lotsverbondenheid
4.2 De man voert met grief I aan dat aan de vrouw partneralimentatie moet worden ontzegd wegens niet financiële factoren, namelijk het ontbreken van enige lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw. De man voert hiervoor een aantal gronden aan.
De vrouw heeft eind 2010 aangegeven dat zij de man maatschappelijk en financieel te gronde zou richten en zij heeft ook uitvoering gegeven aan haar voornemen door haar wijze van procederen, door het innemen van stellingen en door het doen van een valse strafrechtelijke aangifte op 8 augustus 2011 van mishandeling, aanranding en verkrachting gedurende het huwelijk. Door deze aangifte is de man, die politiebeambte is, in verzekering gesteld en onmiddellijk geschorst, waarna een disciplinair onderzoek is ingesteld en ontslag een reële mogelijkheid voor hem was. De man heeft daardoor maanden in het ongewisse verkeerd ten aanzien van de afloop van het disciplinair onderzoek en het al dan niet overgaan tot strafrechtelijke vervolging en hij heeft grote imagoschade opgelopen.
Voorts heeft de vrouw een e-mailbericht van 14 oktober 2010 aan de man gestuurd waarin zij aangeeft onder welke condities zij tot een echtscheiding wil geraken en heeft zij geprobeerd de man zwart te maken binnen de vrienden- en kennissenkring van partijen, waarbij zij derden heeft betrokken.
4.3 Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering voor het levensonderhoud moet worden toegekend - en zo ja, tot welk bedrag- , rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen. De lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Niet het wangedrag op zichzelf, maar het bij dusdanig gedrag vorderen van geldelijke steun levert in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene op, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd.
4.4 De man heeft een schriftelijke verklaring van zijn moeder overgelegd van 2 oktober 2011 waarin zij verklaart dat de vrouw, op haar verjaardag op 29 september 2010, tegen haar heeft gezegd “ik maak je zoon helemaal kapot, ik zal zorgen dat hij niets meer heeft en dat hij zelfs zijn baan kwijtraakt en dat hij nergens meer kan wonen”.
De man stelt dat de vrouw tegenover de moeder van de man uitlatingen heeft gedaan zoals “Ik maak je zoon helemaal kapot”. Deze uitlating wordt door de vrouw betwist.
Wat hier ook van zij, een dergelijke incidentele en emotionele uitlating nadat partijen net uit elkaar waren, kan niet worden beschouwd als wangedrag zoals hiervoor omschreven.
De aangifte van de vrouw had alleen betrekking op mishandeling (huiselijk geweld) en niet op aanranding en verkrachting gedurende het huwelijk, zo blijkt uit het verhoor van de man van 27 september 2011 en de brief van de korpsbeheerder van 14 november 2011. De man heeft in het verhoor bevestigd dat er enige vorm van lichamelijke confrontatie tussen hem en de vrouw heeft plaatsgevonden. De vrouw verklaarde dat de man een sleutelbos uit haar hand had getrokken, waardoor zij haar linkerpols had bezeerd en dat de man haar omver had geduwd waardoor zij op de grond viel. Van een “valse strafrechtelijke aangifte”, is dan ook naar het oordeel van het hof geen sprake geweest. Dat deze aangifte grote consequenties zou hebben voor de man, gezien zijn functie bij de CIE van de politie [...], moge zo zijn, doch, gelet op het recht van de vrouw om, als elke burger, aangifte te doen van strafbare feiten en gelet op hetgeen zich tussen de man en de vrouw feitelijk heeft afgespeeld, is de aangifte van de vrouw niet zonder meer te beschouwen als zodanig grievend gedrag dat van de man in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd aan het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen.
In het e-mailbericht van 14 oktober 2010 formuleert de vrouw haar voorwaarden voor echtscheiding “in gezamenlijkheid”, waaronder een maandelijkse vergoeding van € 750,- per maand. Dit e-mailbericht doorbreekt evenmin de lotsverbondenheid. Het staat de vrouw immers vrij om te onderhandelen over de gevolgen van de echtscheiding.
Tenslotte voert de man aan dat de vrouw hem probeerde zwart te maken binnen de vrienden- en kennissenkring van partijen, hetgeen door de man wordt onderbouwd met een aangifte van [...] van 17 november 2011 tegen de vrouw vanwege uitlatingen die zij zou hebben geuit. Naar het oordeel van het hof is de inhoud van de betreffende verklaring evenwel te onduidelijk om een oordeel te kunnen vormen of er sprake is van enige vorm van wangedrag van de zijde van de vrouw.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van het hof ook niet tezamen zodanig wangedrag op dat van de man in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd tot het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen. Grief I van de man faalt dan ook.
behoefte
4.5 Grief III van de man ziet op de (hoogte van de) behoefte van de vrouw.
Voor de bepaling van de hoogte van de, mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde, behoefte van de vrouw dient het hof rekening te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van de daadwerkelijke huwelijkse samenleving als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door het hof op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
Het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk dat door beide partijen werd verdiend, geeft een aanwijzing voor de welstand tijdens het huwelijk. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van dit bedrag.
4.6 De man stelt dat bij de berekening van de behoefte van de vrouw het bedrag van € 306,71 (premie levensloopregeling) van zijn salaris dient te worden afgetrokken nu dit niet besteed kon worden tijdens het huwelijk. De vrouw betwist dat.
Het hof volgt de man hier niet in. Bij de behoefteberekening wordt uitgegaan van het besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk. Op uitgaven, behalve die voor de kosten van de kinderen, wordt in beginsel geen acht geslagen. Dit geldt ook voor de uitgave voor een levensloopregeling die als premie, ook wel aangeduid als inleg, door de werkgever wordt ingehouden op het uit te betalen netto salaris van de man. Ten aanzien van de levensloopregeling speelt bovendien nog mee dat dit een vrijwillige deelname betreft. Het bedrag dat wordt ingehouden stond partijen dan ook in beginsel als gezinsinkomen ter beschikking. De grief van de man op dit punt faalt.
behoeftigheid
4.7 Met grief II stelt de man de hoogte van de behoeftigheid van de vrouw ter discussie. De man stelt dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij stelt voorts dat de vrouw tijdens het huwelijk altijd in haar eigen levensonderhoud heeft voorzien en dat de vrouw beschikt over inkomen uit vermogen. De vrouw betwist dat. Zij stelt dat zij afhankelijk is van een WAO-uitkering en daarnaast behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man in haar levensonderhoud.
In de toelichting bij grief II heeft de man uitvoerig aangegeven welke inkomsten de vrouw heeft verkregen als gevolg van de verkoop van het (bedrijfs)pand [adres 1], met het daarbij behorende café en de woning [adres 2].
4.8 Uit de overgelegde stukken (ook uit de eerste aanleg) en de toelichting van de vrouw ter mondelinge behandeling heeft het hof de volgende reconstructie kunnen maken. Gedurende het huwelijk, in ieder geval tot in 2009, heeft de vrouw in eigen onderhoud kunnen voorzien door de verhuur van de panden, hetgeen ongeveer gemiddeld € 40.000,- per jaar opleverde. Op de panden rustte in totaal aan hypotheken een bedrag van € 338.477,- dat is afgelost op 3 januari 2011. In december 2010 diende de vrouw eerst een bedrag van € 54.000,- af te lossen, hetgeen zij gedaan heeft door een bedrag van € 20.000,- te lenen van haar zwager en tweemaal € 20.000,- van [...] Vastgoed B.V. Aan laatstgenoemde heeft zij het pand [adres 1] begin 2011 verkocht voor een bedrag van € 350.000,-. In februari 2011 is de woning [adres 2] verkocht voor een bedrag van € 85.000,-, hetgeen minus de makelaarskosten een bedrag van € 82.000,- opleverde. De goodwill voor het cafébedrijf is in april 2011 verkocht voor een bedrag van € 40.000,-. De vrouw heeft aangegeven dat de genoemde opbrengsten van rond de € 122.000,- zijn gebruikt voor de aflossing van bestaande leningen en schulden en voorts zijn besteed aan andere kosten voor gemeentelijke belastingen, verzekeringen en advocaatkosten.
Het hof constateert echter dat de vrouw geen enkel stuk heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat het bedrag van € 122.000,- geheel is verbruikt en zo ja, waaraan dat geld nu precies is besteed en of daartoe, gezien haar verzoek om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, noodzaak bestond. De vrouw heeft haar stelling dat zij niet meer beschikt over dit bedrag, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, niet althans onvoldoende onderbouwd. Ook heeft zij geen inzicht gegeven in de besteding van deze gelden en de noodzaak daarvan. Nu het gaat om een zodanig substantieel bedrag waarover de vrouw geen inzicht heeft verschaft (in tegenstelling tot de andere stellingen aangaande haar financiële aangelegenheden, waarin alles wel genoegzaam is onderbouwd), gaat het hof ervan uit dat de vrouw nog over dit bedrag zou moeten kunnen beschikken en over dit bedrag een fictief rendement zou kunnen genereren.
Nu de vrouw verder geen beschikking meer heeft over de panden waaruit zij huurinkomsten kan genereren en zij al vanaf haar 32e levensjaar in de WAO zit, moet het hof het ervoor houden dat zij duurzaam niet in staat is een regulier inkomen te verwerven, ook al heeft zij in het verleden (2003-2007) wel betaalde arbeid verricht toen zij ook een WAO-uitkering genoot. Grief II slaagt weliswaar deels, maar faalt voor het overige.
4.9 Vaststaat dat de vrouw een WAO-uitkering ontvangt. Het hof gaat er daarnaast vanuit dat de vrouw zou moeten kunnen beschikken over het onder 4.8 vermelde bedrag van € 122.000,-. Aansluitend bij het rendementspercentage van box 3 van 4% minus de heffing van 1,2% schat het hof haar een fictief inkomen toe van 2,8% aan rendement over dit vermogen. Dat komt neer op € 3.416,- per jaar, te weten € 284,67 per maand. Met haar WAO-uitkering van € 16.618,- per jaar en het hiervoor vermelde inkomen uit rendement heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 1.279,- per maand.
De vrouw heeft dan ook behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud van € 883,77 netto per maand, te weten € 1.069,- bruto per maand.
draagkracht
4.10 Met grief IV komt de man op tegen de hoogte van zijn draagkracht. Hij stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De vrouw betwist dat.
4.11 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.3 en 3.4 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt het hof rekening met de op de salarisspecificatie vermelde pensioenpremies alsmede met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting en de door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
4.12 De man stelt dat voor de berekening van zijn draagkracht uitgegaan moet worden van zijn arbeidsovereenkomst van 36 uur nu dit een arbeidsovereenkomst is van honderd procent op basis van de CAO. De vrouw betwist dat.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de leeftijd van de man (hij is thans 55 jaar), en de omstandigheid dat hij niet meer na veertigjarig dienstverband met pensioen kan gaan, hem de aanpassing van zijn arbeidsovereenkomst aan de CAO-norm, niettegenstaande een mogelijke onderhoudsverplichting, niet kan worden tegengeworpen. Grief IV van de man tegen het oordeel van de rechtbank dat hij gezien zijn alimentatieverplichting niet minder had mogen gaan werken, slaagt daarmee.
Gezien de brief van 11 september 2011, bijgevoegd als productie 28 bij het beroepschrift, is de arbeidstijd met ingang van 1 oktober 2011 gewijzigd. Op basis van de salarisstrook van januari 2012 die als productie 29 bij het beroepschrift in het geding is gebracht, zal het hof de draagkracht van de man berekenen.
4.13 Evenals de rechtbank houdt het hof rekening met een woonlast van de man van € 400,- per maand, nu de man niet althans onvoldoende heeft aangetoond dat hij jegens de bank daadwerkelijk verplicht is af te lossen, dan wel dat hij met € 500,- per maand aflost.
4.14 De man stelt dat zijn pensioenpremie met ingang van 1 april 2012 verhoogd wordt met 2,2%. De man heeft echter geen recente salarisstroken in het geding gebracht waaruit dit blijkt en heeft derhalve zijn stelling niet genoegzaam onderbouwd. Het hof kan uit het bericht van het ABP onder productie 30 niet afleiden of het genoemde algemene percentage ook specifiek voor de man zal gelden. De man had dit concreet aan de hand van een recente salarisstrook moeten aantonen. Het hof gaat, zoals ook onder 4.12 reeds overwogen, uit van de gegevens op de salarisstrook van januari 2012.
4.15 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.167,- per maand.
4.16 Omdat de man stelt dat de vrouw bij toekenning van partneralimentatie in een betere financiële positie komt dan hij, ziet het hof aanleiding een jusvergelijking te maken. Daarbij houdt het hof aan de zijde van de vrouw rekening met de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60 en de hiervoor onder 3.5 en 4.9 vermelde financiële gegevens. Ook houdt het hof rekening met een fictieve woonlast van € 400,- en € 81,81 aan premie basisverzekering ZVW, dezelfde bedragen als bij de man, nu deze gegevens niet bekend zijn, maar aannemelijk is dat de vrouw deze kosten ook daadwerkelijk draagt.
Uit deze berekening volgt dat de vrouw bij een bedrag van € 1.069,- aan alimentatie meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Bij een alimentatie van € 871,- per maand hebben partijen een gelijke vrije ruimte van ongeveer € 623,-. Het hof zal daarom dit bedrag van € 871,- aan partneralimentatie vaststellen.
5. De slotsom
5.1 Nu de grieven I en III geheel falen, grief II slaagt en grief IV deels slaagt, dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 1 november 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 871,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Dozy, R. Krijger en M.S. van Gaalen, bijgestaan door mr. C. Nijhuis als griffier, en is op 1 november 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.