1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar de inhoud van het tussenarrest van 27 maart 2012 waarbij de zaak is verwezen naar de pachtkamer van dit hof.
1.2 Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie na verwijzing van [X].
1.3 Vervolgens heeft ASR de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het gaat in dit geding kort samengevat over het volgende. (De rechtsvoorgangster van) ASR had landbouwgrond in eigendom in de buurt van [plaats]. [X] drijft een onderneming die zich onder meer toelegt op het telen, oogsten en leveren van aardappelen. Vanaf 1989 is (de rechtsvoorgangster van) ASR lid geweest van de coöperatieve Verkoop- en Productievereniging van Aardappelmeel en Derivaten AVEBE B.A. (hierna: AVEBE). Uit dien hoofde had zij aandelen in AVEBE waardoor zij recht had op het leveren aan AVEBE van bepaalde hoeveelheden aardappelen tegen een bepaalde prijs. [X] heeft in elk geval van 1989 tot en met 1994 (jaarlijks wisselende) landbouwpercelen van ASR bewerkt en daarop aardappelen geteeld opdat ASR aan de leveringsverplichting aan AVEBE kon voldoen. [X] heeft aardappelen direct geleverd aan AVEBE en de opbrengsten ervan ontvangen. [X] heeft voor het gebruik van de landbouwgrond van ASR en het feitelijk uitoefenen van het leveringssrecht aan AVEBE jaarlijks een vergoeding aan ASR betaald.
3.2 AVEBE heeft voor ASR een zogenoemde A-certificatenrekening gehouden waarop bij beëindiging van het lidmaatschap van ASR een bedrag van € 8.112,36 stond. [X] maakt aanspraak op een bedrag van € 11.247,41, te weten het saldo van stortingen van [X] op de certificatenrekening in de oogstjaren 1989 tot en met 1992, vermeerderd met rente en kosten. In eerste aanleg is de vordering van [X] tot betaling van dat bedrag afgewezen omdat de rechtbank het beroep van ASR op verjaring heeft gehonoreerd.
3.3 In hoger beroep stelt [X] dat tussen partijen gold dat [X] feitelijk alle handelingen verrichtte die de reglementen van AVEBE vereisten van ASR en dat zij die ook diende te verrichten. Zij heeft er mede daarom van uit kunnen en mogen gaan dat de ingehouden bedragen aan haar zouden toekomen en wel pas op het moment dat het reglement uitbetaling van die bedragen toestond. Vanwege de tussen partijen gemaakte afspraken en de aan hen bekende reglementen van AVEBE, moet ook voor ASR duidelijk zijn geweest dat de vorderingen van [X] op ASR niet eerder opeisbaar zouden zijn dan op het moment van uitkering van de certificatenrekening op basis van de reglementen.
3.4 In haar memorie van antwoord handhaaft ASR haar beroep op verjaring. In haar memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ASR aangevoerd dat tussen haar rentmeester en [X] gebruikelijk was dat alleen de reguliere verkoopopbrengst aan [X] toekwam, niet de afdracht voor de certificaten. Verder voert ASR aan dat [X] aan haar een lagere teeltvergoeding voldeed en dat dit een compensatie was voor de door AVEBE toegepaste aftrek voor de certificaten. Daarmee betwist ASR (alsnog) dat [X] jegens haar recht heeft op de volledige verkoopopbrengst van de aardappelen (vgl. rov. 4.6 van het bestreden vonnis).
3.5 In haar memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft [X] onder meer betwist dat zij met de rentmeester zou hebben afgesproken dat zij alleen recht had op de reguliere opbrengst van de aardappelen en niet op de ingehouden bedragen. Zij heeft eveneens betwist dat in de teeltvergoeding de aftrek verdisconteerd was. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij vanaf 1986 al een rechtsbetrekking met ASR onderhoudt en dat zij vanaf dat jaar op aandelen van ASR aardappelen heeft geleverd aan AVEBE. De volledige verkoopprijs was destijds voor [X]. Pas in 1989/90 is AVEBE begonnen met inhoudingen die wel konden oplopen tot 30 à 40% van het aardappelgeld, aldus [X].
3.6 Het hof begrijpt dat [X] hiermee betoogt dat tussen partijen in 1986 afspraken zijn gemaakt over de teeltvergoeding en het recht op de volledige verkoopprijs van de aardappelen en dat die afspraken niet zijn gewijzigd toen vanaf 1989/1990 inhoudingen plaatsvonden op de verkoopprijs. ASR is nog niet in de gelegenheid geweest op deze aanvullende stellingen te reageren. Zij wordt toegelaten dit bij akte te doen.