ECLI:NL:GHARN:2012:BY4468

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.040.798/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit hoofde van doorlopend krediet en proceskostencompensatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, gaat het om een vordering uit hoofde van een doorlopend krediet dat door DSB Bank N.V. was verstrekt aan [geïntimeerde] en haar toenmalige echtgenoot. De rechtbank Zwolle-Lelystad had in eerste aanleg de vordering van DSB afgewezen voor zover deze was ingesteld tegen [geïntimeerde], omdat DSB onvoldoende inzicht had gegeven in de hoogte en samenstelling van de vordering. DSB ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat DSB in gebreke was gebleven. DSB had voldoende bewijs geleverd van de hoogte van de vordering, inclusief een chronologisch overzicht van betalingen en storneringen. Het hof stelde vast dat er een betalingsachterstand van meer dan twee maanden was, waardoor de restantschuld onmiddellijk opeisbaar was geworden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van DSB toe, met inachtneming van de contractuele rente en proceskostencompensatie. Het hof oordeelde dat de kosten van de procedure in eerste aanleg dienden te worden gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten draagt. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan DSB, die als in het gelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 november 2012
Zaaknummer 200.040.798/01
(zaaknummer rechtbank: 139572 / HA ZA 07-1526)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[curator 1],
wonende te [woonplaats] en
[curator 2],
wonende te [woonplaats],
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van
de naamloze vennootschap DSB Bank N.V.,
gevestigd te Wognum, gemeente Medemblik,
appellanten,
in eerste aanleg was DSB Bank N.V. eiseres,
hierna te noemen: DSB,
advocaat: mr. G.J. Houweling, kantoorhoudende te Bleiswijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.M. van Zuuk, kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 19 maart 2008, 28 januari 2009 en 15 juli 2009 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 augustus 2009 is door DSB hoger beroep ingesteld van het
vonnis d.d. 15 juli 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van
29 september 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] te veroordelen, des dat [echtgenoot van geïntimeerde] betalende [geïntimeerde] zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te voldoen de somma van € 4.857,55, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,57% per maand vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, welk rentepercentage zal worden verlaagd tot het maximaal toegestane rentepercentage op basis van de Wet op de Consumentenkrediet indien bij wijziging van het maximaal toelaatbare rentepercentage het genoemde rentepercentage het maximaal toelaatbare rentepercentage overstijgt, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding, die van de procedure in eerste instantie daar in begrepen;"
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"appellanten niet-ontvankelijk te verklaren, althans hen de vordering te ontzeggen, met bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 15 juli 2009 en met veroordeling van appellanten in de kosten van dit geding."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
DSB heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.3) van het vonnis van 28 januari 2009 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
1.1 [geïntimeerde] en haar toenmalige echtgenoot [echtgenoot van geïntimeerde] hebben op 8 juli 2003 met een rechtsvoorgangster van DSB een overeenkomst van doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 7.199,00 gesloten (contractnummer [contractnummer]).
Het krediet is verstrekt tegen variabele rente. [echtgenoot van geïntimeerde] wordt in de overeenkomst aangeduid als kredietnemer 1 en [geïntimeerde] als kredietnemer 2.
1.2 Artikel 1 van de op de overeenkomst van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden luidt als volgt:
"Aansprakelijkheid
Indien deze overeenkomst met meerdede kredietnemers tezamen is aangegaan, dan zijn deze kredietnemers elk hoofdelijk en voor het geheel jegens kredietgever verbonden.
Waar in deze overeenkomst van kredietnemer wordt gesproken, wordt hieronder verstaan zowel kredietnemer 1 als kredietnemer 2 afzonderlijk alsmede alle kredietnemers tezamen. Opnamen ten laste van deze rekening kunnen door elke kredietnemer afzonderlijk worden gedaan en binden alle kredietnemers.
Kredietgever zal alle correspondentie zenden aan het adres van kredietnemer 1."
Artikel 8 van de Algemene Voorwaarden houdt onder meer in:
"Opeisbaarheid/kosten
De restantschuld en al hetgeen overigens door kredietnemer verschuldigd mocht zijn krachtens deze overeenkomst of enige andere overeenkomst met kredietgever, is in zijn geheel onmiddellijk opeisbaar, indien:
8.a kredietnemer gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen; […]"
1.3 Het huwelijk tussen [geïntimeerde] en [echtgenoot van geïntimeerde] heeft tot 8 mei 2007 geduurd. [geïntimeerde] had voor deze datum de echtelijke woning al verlaten.
1.4 DSB heeft op 2 oktober 2007 aan [echtgenoot van geïntimeerde] een sommatiebrief gezonden met als aanhef "Inzake [contractnummer] [echtgenoot van geïntimeerde], [geïntimeerde]" waarin het volledige saldo van de geldlening wordt opgeëist wegens een betalingsachterstand van meer dan twee maanden en waarin hij gesommeerd wordt binnen 5 dagen het openstaande saldo van de geldlening ten bedrage van € 5.192,87 te betalen.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. DSB heeft gevorderd [echtgenoot van geïntimeerde] en [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 5.247,59 te vermeerderen met contractuele rente en kosten.
[echtgenoot van geïntimeerde] heeft verstek laten gaan. De rechtbank heeft de vordering van DSB voor zover ingesteld tegen [echtgenoot van geïntimeerde] toegewezen.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft overwogen dat DSB in gebreke is gebleven inzicht te geven in de hoogte en samenstelling van de vordering. De rechtbank heeft de vordering van DSB voor zover ingesteld tegen [geïntimeerde] afgewezen.
Wijziging van eis
3. DSB heeft haar vordering op [geïntimeerde] bij memorie van grieven gewijzigd aldus dat zij deze heeft verminderd tot een bedrag van € 4.857,55 te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 februari 2009 en met (proces) kosten.
Het hof zal recht doen op basis van de verminderde eis.
Bespreking van de grieven
4. Grief I is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat DSB in gebreke is gebleven inzicht te geven in de hoogte en samenstelling van de vordering.
5. DSB heeft in de toelichting op haar eerste grief alsnog aan de hand van het in eerste aanleg bij akte ter rolle van 11 maart 2009 overgelegde overzicht uiteengezet hoe haar vordering is samengesteld.
DSB heeft erop gewezen dat de automatische incasso's vanaf 1 juni 2007 zijn gestorneerd, maar dat er op 24 september 2008 nog een betaling van € 1.299,88 is ontvangen. In dat verband heeft zij haar oorspronkelijke vordering verminderd.
6. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord betoogd dat DSB geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat de verstrekte overzichten elkaar inhoudelijk tegenspreken. [geïntimeerde] laat evenwel na aan te geven op welke onderdelen dat het geval zou zijn.
7. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
DSB heeft, behalve het door haar bij akte ter rolle in eerste aanleg van 11 maart 2009 overgelegde chronologische overzicht ook een computeroverzicht in het geding gebracht (in hoger beroep overgelegd door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord). Laatstgenoemd overzicht strekt zich uit over de periode 1 juli 2003 (datum ingang overeenkomst) tot 1 april 2008. De gegevens uit dit overzicht met betrekking tot betalingen, storneringen en het bijboeken van rente komen geheel overeen met de gegevens die met betrekking tot dezelfde periode zijn opgenomen in genoemd chronologisch overzicht, zij het dat laatstgenoemd overzicht betrekking heeft op een langere periode, namelijk tot 1 februari 2009.
DSB heeft, onder verwijzing naar het door haar overgelegde overzicht, uiteengezet dat er na 1 juni 2007 geen betalingen meer zijn ontvangen met uitzondering van een betaling op 24 september 2008.
[geïntimeerde] stelt dat zij ervan uit gaat dat laatstgenoemde betaling het resultaat is van een tussen [echtgenoot van geïntimeerde] en DSB tot stand gekomen betalingsregeling. Het hof gaat aan die stelling voorbij nu [geïntimeerde] - wat daar verder ook van zij - niet stelt hoe dit haar regardeert en evenmin dat er meer of andere betalingen in mindering op de restantschuld zouden zijn gedaan.
8. [geïntimeerde] stelt voorts nog dat er geruime tijd € 109,- per maand is voldaan, terwijl er volgens de overeenkomst € 27,- per maand aan aflossing verschuldigd was en dat de verhoogde betalingen de periode van niet-betaling ruimschoots hebben gecompenseerd.
9. Het hof passeert deze stelling als niet ter zake doende, nu als niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan dat de restantschuld in zijn geheel opeisbaar is geworden doordat er sprake is geweest van een betalingsachterstand van meer dan twee maanden.
10. Grief I slaagt.
11. De devolutieve werking van het appel brengt mee dat het hof thans heeft te oordelen over het door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevoerde maar door de rechtbank onbesproken gelaten verweer dat zij niet door DSB in gebreke is gesteld.
DSB heeft in dit verband verwezen naar artikel 1 van de op de overeenkomst van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden, waarin is bepaald dat alle correspondentie in verband met de overeenkomst aan kredietnemer 1, in dit geval [echtgenoot van geïntimeerde], zal worden gezonden. Vast staat dat DSB [echtgenoot van geïntimeerde] op 12 oktober 2007 in gebreke heeft gesteld in verband met de achterstand in de termijnbetalingen en eveneens staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat er nadien geen betalingen meer in mindering op de schuld zijn gedaan, met uitzondering van één betaling op 24 september 2008. [geïntimeerde] stelt weliswaar dat zij in verband met een hypothecaire schuld die zij aan DSB had haar huidige adres aan DSB heeft doorgegeven, maar gesteld noch gebleken is dat zij DSB voor 12 oktober 2007 ook in het kader van het doorlopend krediet heeft geïnformeerd over haar adreswijziging. Gelet op het bepaalde in de Algemene Voorwaarden heeft de ingebrekestelling van [echtgenoot van geïntimeerde] dan ook tevens te gelden als een ingebrekestelling van [geïntimeerde].
12. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat ook grief II terecht is voorgedragen.
Slotsom
13. Het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juli 2009 waarvan beroep zal, voor zover dat is gewezen tussen DSB en [geïntimeerde], worden vernietigd.
Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van DSB toewijzen, met dien verstande dat het hof in de wijze van procederen van DSB aanleiding ziet de kosten van de procedure in eerste aanleg te compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, wel worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van DSB wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft begroot op
€ 632,- (1 punt tarief I). Het hof stelt vast dat na vermindering van eis in hoger beroep niet langer aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van nakosten en evenmin wordt gevorderd om het arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juli 2009 voor zover dat is gewezen tussen DSB en [geïntimeerde]
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde], des dat [echtgenoot van geïntimeerde] betalende [geïntimeerde] zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan DSB te voldoen de somma van
€ 4.857,55 te vermeerderen met de contractuele rente van 0,57% per maand vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, welk rentepercentage zal worden verlaagd tot het maximaal toegestane rentepercentage op basis van de
Wet op het Consumentenkrediet indien bij wijzing van het maximaal toelaatbare rentepercentage het genoemde rentepercentage het maximaal toelaatbare rentepercentage overstijgt;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg aldus dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak voor zover gevallen aan de zijde van DSB
op € 504,98 aan verschotten en op € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.M.A. Wind en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 27 november 2012 in bijzijn van de griffier.