ECLI:NL:GHARN:2012:BY4468
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering uit hoofde van doorlopend krediet en proceskostencompensatie
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, gaat het om een vordering uit hoofde van een doorlopend krediet dat door DSB Bank N.V. was verstrekt aan [geïntimeerde] en haar toenmalige echtgenoot. De rechtbank Zwolle-Lelystad had in eerste aanleg de vordering van DSB afgewezen voor zover deze was ingesteld tegen [geïntimeerde], omdat DSB onvoldoende inzicht had gegeven in de hoogte en samenstelling van de vordering. DSB ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat DSB in gebreke was gebleven. DSB had voldoende bewijs geleverd van de hoogte van de vordering, inclusief een chronologisch overzicht van betalingen en storneringen. Het hof stelde vast dat er een betalingsachterstand van meer dan twee maanden was, waardoor de restantschuld onmiddellijk opeisbaar was geworden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van DSB toe, met inachtneming van de contractuele rente en proceskostencompensatie. Het hof oordeelde dat de kosten van de procedure in eerste aanleg dienden te worden gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten draagt. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan DSB, die als in het gelijk gestelde partij werd aangemerkt.